
Google, je eerste dokter – en je ergste vijand
Of: hoe je in één avond terminaal was aan twaalf ziektes, waarvan vier tropisch
De eerste symptomen waren onschuldig: een vage pijn in je heup, wat vaker naar het toilet, en een onverklaarbare moeheid die zelfs na drie cappuccino’s bleef hangen als een druilerige dinsdag.
Niets om je zorgen over te maken, denk je. Maar toch begint er iets te knagen. Niet letterlijk, dat zou pas later blijken maar eerder een soort onderhuidse onrust, alsof je lichaam fluistert: “Er klopt iets niet, vriend.”
En zoals elke moderne mens doe je wat je beter niet zou doen: je tikt je klachten in op Google.
Je begint rustig, met “pijn in onderrug + vermoeidheid”.
Google fronst geen wenkbrauw, maar spuugt meteen een lijst uit van aandoeningen die gaan van verstuikte spier tot gevorderde lymfeklierkanker. Ergens halverwege duikt ook een zeldzame parasiet op, die uitsluitend voorkomt bij Peruaanse berggeitenhoeders. Je hebt nooit een geit gehad, laat staan in Peru, maar je opent het artikel toch. Je weet maar nooit.
Na een kwartier ben je zeker van je stuk: je hebt minstens drie overlappende syndromen, een falende nier en een tumor ter grootte van een mango, locatie variabel.
Je ogen prikken, je darmen rommelen, en je begint spontaan afscheid te nemen van de kat.
Maar Google is geen dokter.
Google is een orakel met bindingsangst: hij geeft je duizend antwoorden en geen enkele geruststelling.
Hij wijst je op een obscure ziekte uit een Russisch tijdschrift van 1984, maar zwijgt in alle talen over stress, ouder worden, of gewoon een foute zithouding bij het strijken.
En toch blijf je klikken. Want ergens, tussen alle horrorverhalen en vage symptomen, hoop je dat ene zinnetje te vinden: “Geen zorgen. Het is niets. U bent gewoon moe.”
Maar dat zinnetje komt nooit. Google geeft geen troost. Google zegt: “Er zijn 2.340.000 resultaten gevonden voor ‘lichte pijn in rechterlies + vermoeidheid + soms nachtelijk zweten’. Bekijk er minstens 500. Voor de zekerheid.”
Je schuift langzaam een nacht in die stiller is dan gewoonlijk. Je leest over tumormarkers, bloedwaarden en levensverwachtingstabellen, en hoe helderder je scherm wordt, hoe troebeler je hoofd.
Je overweegt heel even om je begrafenis te plannen. Niet uit drama. Uit efficiëntie. Je bekijkt rouwkaarten, test playlists, en stelt je voor hoe je vrouw je zou herdenken op een intieme bijeenkomst met koffie en slechte cake.
Pas wanneer je de link aanklikt “kanker in stadium 4 – hoeveel weken nog?”, hoor je jezelf hardop zeggen:
“Zeg, gij zijt goed zot bezig.”
En je klapt je laptop dicht.
Uiteindelijk blijkt het gewoon prostaatkanker te zijn. Niet prettig, zeker niet. Maar ook niet onmiddellijk dodelijk.
En vooral: veel minder paniekerig dan wat Google je wil wijsmaken.
De arts, een échte dit keer, kijkt je aan, neemt zijn tijd, en zegt gewoon: “We gaan het samen aanpakken.” Geen mangoformaat. Geen Peruaanse geiten. Geen aftelklok in je hoofd.
Sindsdien raad ik iedereen aan: gebruik Google voor recepten met overrijpe bananen, of om op te zoeken hoe je best keramiek lijmt. Zoek gerust uit hoe je courgettes correct roerbakt of hoe je een lek in je tuinslang herstelt.
Maar zoek nooit je eigen dood op.
Voor je het weet heb je vier uitzaaiingen, een zeldzame worm in je lever, en een PowerPointpresentatie klaar voor je afscheidsdienst, terwijl het in werkelijkheid gewoon je prostaat is die zich misdraagt.
Zoals prostaten wel vaker doen na hun zestigste.