Soms begint de ontreddering niet met een doktersbrief, een fout laboverslag of een plotse opstoot van tumormarkers. Soms begint het met een sok.
Het was een gewone ziekenhuisdag. Dat dacht ik toch. Mevr willy had me afgezet aan de draaideur, ik had keurig mijn kaartje gescand en mij gemeld bij balie 3 met mijn obligate grapje — iets met infuus en happy hour, ik weet al niet meer wat. Het had succes. Voor zover het personeel daar nog op reageert.
Kamer 12 dus. Mijn vaste stek. Stoel aan het raam, infuuspaal met wie ik inmiddels op voornaambasis verkeer. Jas op de kapstok, schoenen uit, en dan de sokken. Banaanprint, uiteraard. Een mens moet zijn vrolijkheid ergens vandaan halen.
De uren vorderden. Er werd geprikt, gelachen, geplast. En toen ik me na afloop weer wilde aankleden, lag er nog maar één sok. Eén. Ik ben het zeker. Ik heb alles doorzocht — het bed, de stoel, de vensterbank, zelfs het kastje waar je normaal folders in vindt over stomazakjes en voedingsadvies. Geen sok.
Ik heb zelfs mijn blote voet vergeleken met de gesokte voet, alsof ik daardoor zou begrijpen wat er gebeurd was. De ene voelde ineens naakt, de ander onnozel. Het was alsof ik, op de rand van kamer 12, niet één sok maar het evenwicht in het leven kwijt was.
“Ach, dat gebeurt vaker,” zei de verpleegster. “Die sokken, die gaan hun eigen leven leiden.”
En daar bleef het bij. Geen zoektocht, geen alarmbel. Gewoon: ‘sokken verdwijnen’.
Maar sindsdien kijk ik anders naar de wereld.
Want als een sok zomaar kan verdwijnen, zonder waarschuwing, zonder reden, dan kan alles verdwijnen. Je haren. Je weerstand. Je libido. Je controle. Je verstand. En op een dag misschien… jezelf.
Zo ver ben ik nog niet, hoor. Maar de sok was een voorbode. Een zacht begin van de grote verdwijntruc die ziekte heet.
En ik? Ik heb nu enkel nog die andere banaansok. Ik bewaar hem goed. Niet omwille van de sok zelf — maar omdat het een herinnering is aan hoe plots iets er niet meer kan zijn. En hoe niemand dat vreemd vindt.
Een mysterie in één voetgang
Laat me u dit vertellen: er zijn maar weinig dingen op aarde die mij nog kunnen verbazen. Ik heb kanker overleefd, drie keer prednison overleefd, en zelfs een dansavond op Crocs. Maar wat me vorige week overkwam op kamer 12 van het oncologisch dagziekenhuis, tart elke logica, elk natuurkundig model, en elke sokkenwet die ooit is opgesteld.
Ik had mij keurig laten installeren — rug op het bed, infuus in de arm, kussentje onder de knieën. Voor de gelegenheid had ik mijn mooiste sokken aangedaan: blauw met kleine banaantjes. Waarom banaantjes? Omdat niemand ter wereld chagrijnig kan blijven van banaantjes. En ik had comfort nodig, want er stond weer een halve dag wachten op het menu.
Toen ik na de chemo mijn kleren weer bij elkaar scharrelde, lag er slechts één banaansok op de stoel. Eén. De andere was... weg.
Niet in mijn broekspijp, niet in mijn schoen, niet onder het bed. Zelfs niet in de vuilbak, waar ik uiteindelijk, met weinig waardigheid, mijn hoofd in heb gestoken alsof ik op zoek was naar een verlopen yoghurtje uit 1994.
Het personeel haalde de schouders op. “Dat gebeurt wel vaker, meneer,” zei een jonge verpleegster met een air alsof het hier ging om een minuscuul ongemak — een omgevallen kopje koffie of een gebroken nagel. “Sokken verdwijnen.”
“Verdwíjnen?” zei ik. “Zomaar? In het niets?”
Ze glimlachte. Een beetje flauwtjes, als iemand die weet dat ze een alien gezien heeft maar het liever niet wil toegeven. En daar begon het. Mijn queeste.
Ik werd detective willy. Met mijn rollende infuusstaander als trouwe assistent en een notitieboekje dat ik had gestolen van de balie (“voor onderzoeksdoeleinden”), ging ik op onderzoek uit.
Verdachte 1: de poetsvrouw. Ze had een washandje opgeraapt en weggemoffeld in haar karretje. “Ik dacht dat het van iemand anders was,” zei ze. Nou ja. Vandaag een washandje. Morgen een sok. Overmorgen een patiënt?
Verdachte 2: kamer 13. Die man liep op Crocs... zonder sokken. Toen ik hem ermee confronteerde, keek hij me aan alsof ik net had gevraagd of hij banaan op zijn pizza lust. “Sokken zijn voor watjes,” zei hij. En toch bleef ik zijn voeten wantrouwen.
Verdachte 3: het ziekenhuis zelf. Misschien is er onder kamer 12 een sokkenverslindende vortex. Een klein zwart gat dat zich voedt met katoenen enkelstukken, liefst met fruitmotief. Er verdwijnen immers nooit broeken. Nooit truien. Altijd sokken.
Na drie kwartier zoeken, vragen, ruiken (de geur leidde nergens toe, behalve tot lichte misselijkheid), gaf ik het op. Ik strompelde terug naar mijn stoel met één sok, één blote voet en een ziel die plots veel dichter bij de essentie van het leven stond: we zijn allemaal op zoek naar iets wat we kwijt zijn.
Soms is dat je gezondheid. Soms is dat je moed. En soms… is dat gewoon een banaansok.
Maar beste lotgenoten, wees gewaarschuwd: als u ooit binnenstapt op kamer 12, hou dan uw voeten in de gaten. En draag géén sokken met banaantjes. Het blijkt een specialiteit van de vortex.