Ademhalen zonder Handleiding

Gepubliceerd op 18 juli 2025 om 13:52

Ademhalen zonder handleiding

Of: hoe je lijf blijft doen alsof alles normaal is, terwijl jij het niet meer weet

Ze hadden het erbij mogen zeggen, ergens op voorhand, in kleine letters onderaan het verslag, of op fluistertoon bij het buitengaan van de spreekkamer:
Let op. Na deze diagnose werkt niets nog zoals vroeger.
Niet je hoofd. Niet je toekomstplannen. Niet de manier waarop je koffie drinkt. En al helemaal niet je ademhaling.

Want wat niemand je vertelt, is dat je na “U heeft kanker” niet alleen je dagen moet herschikken of je gesprekken moet bijsturen, maar ook je meest basale reflexen moet herzien — alsof je opnieuw moet leren bestaan in een lichaam dat zich niet meer met jou lijkt te coördineren.

En vreemd genoeg begint die heropleiding bij iets wat je je hele leven gedachteloos hebt gedaan: ademhalen.

Niet als therapie, niet als ontspanningsoefening begeleid door vioolmuziek en het aroma van eucalyptus, maar gewoon: lucht binnenlaten, lucht weer loslaten — in een lijf dat zich vergist heeft. Dat niet langer vanzelfsprekend aanvoelt, maar verdachte signalen uitzendt bij elke zucht, elke hik, elk onverklaarbaar kloppen onder je ribbenkast.

Je longen werken ondertussen stug door, plichtsbewust en gelijkmatig, zoals een ambtenaar in een stoffig archief die zijn formulieren blijft afvinken omdat niemand hem heeft gezegd dat het systeem intussen veranderd is. Maar jij… jij bent de kluts kwijt. Je vraagt je af of dit ademritme normaal is, of het te snel gaat, of te traag — of je lichaam iets probeert te zeggen wat jij niet meer kunt verstaan.

En daar zit je dan. Op de rand van je bed. In een wachtzaal met kunstplanten. Of op het toilet, waar je eindelijk even met rust wordt gelaten. Je probeert te ademen zoals vroeger, toen je lijf nog je bondgenoot was en geen verdachte. Maar er zit iets tussen. Geen tumor misschien, nog niet, maar een gedachte. Een sluier van onrust die zich genesteld heeft tussen je ribben en die je doet twijfelen of diep ademhalen iets wakker maakt dat beter zou blijven slapen.

Er is geen instructieboekje. Geen handleiding. Geen cursus Lucht voor gevorderden.
Je krijgt een diagnose, een handdruk, een foldertje met generieke tips,
en dan moet je weer verder. Met ademhalen. Alsof dat de normaalste zaak van de wereld is.

Maar ergens in jou vertraagt iets. Iets houdt de pas in. Alsof je lijf even stilstaat om je hoofd bij te benen. Alsof het je aankijkt vanbinnenuit en vraagt: Ben je nog mee? Wil je dit eigenlijk nog?

En je weet het niet.
Je ademt, niet uit overtuiging, niet uit hoop,
maar omdat het vertrouwd is. Omdat het ritme nog ergens opgeslagen zit in je spieren, zelfs als je geest het tijdelijk heeft opgegeven.

Misschien is dat nog het vreemdste van alles: dat je longen doorgaan terwijl jij innerlijk afhaakt. Dat je hoofd in rondjes draait, je buik een moeras van zorgen is, en je toch telkens opnieuw merkt: daar gaan ze weer. In. Uit. In. Uit. Alsof ze niet helemaal begrepen hebben wat er met je gebeurd is — of misschien net wél, en dat ze daarom zwijgen, trouw hun werk doen, en blijven wat ze zijn: je drager, je metgezel, je stille volharding.

De stilte waarin je voortaan leeft is anders dan vroeger. Ze hangt om je heen als een jas die je nooit gekozen hebt — te zwaar aan de schouders, te strak in de hals, met diepe zakken vol onzekerheid. Een geladen rust, alsof het leven op pauze staat maar je adem vergeten is mee te stoppen.

En toch is het die adem die je meeneemt. In de supermarkt, tussen de cornflakes en de kattenbrokken. In het ziekenhuis, wanneer de arts zegt dat de waarden “licht gestegen” zijn. In bed, naast de vrouw die je kent van voor de angst, en in de spiegel, waar je soms even niet weet wie daar ademt — maar wél dat hij er nog is.

En dan, heel af en toe, tussen twee ademhalingen in, is er die ene seconde waarin niets beweegt, waarin het stilvalt, en waarin je voelt: ik besta nog. Niet heldhaftig. Niet spectaculair. Gewoon zacht. Onopgemerkt bijna. Maar genoeg. Omdat je ademt. En niemand dat tegenhoudt.

Je ademt niet zoals vroeger. Niet moeiteloos. Niet gedachteloos. Je ademt met twijfel, met littekens, met een lijf dat kraakt en schuurt op plekken waar vroeger alleen gemak woonde.

Maar je ademt.

Zonder handleiding. Zonder zekerheden. Zonder iets dat belooft dat het nog lang zal duren.
En misschien — heel misschien — is dat vandaag precies genoeg.