Voorgekreukt

Gepubliceerd op 12 juli 2024 om 19:37

Een mens wordt oud, dacht ik, want ik had op de radio gehoord dat er in Vlaanderen nu ook al ‘bedreigde biersoorten’ waren. Van de beesten, de ‘diersoorten’, wist ik het al, maar ik had nooit gedacht dat dat ooit het geval zou zijn voor ons bier. Als er nu iéts is waar Vlaanderen trots kan op zijn, dan is het toch zeker zijn bier, en al die variëteiten... Ik dacht: straks beginnen ze ook nog aan onze frietkraampjes, en dan schiet er helemaal niets meer over van ons cultureel patrimonium.

Volgens een vriend van mij is dat allemaal de schuld van de televisie van de Amerikanen. Hij is een fervent bierdrinker, en hij drinkt bijna uitsluitend Duvel, Judas en Verboden Vrucht, want hij is een beetje antiklerikaal. Hij heeft ooit, lang geleden, eens iets aan de hand gehad met de pastoor, in verband met een stuk grond van de kerkfabriek, en sindsdien gelooft hij niet meer in wijwater.

Ik kwam hem vorige week tegen in één van zijn stamcafés - hij heeft er drie -, hij was al aan zijn vierde Duvel bezig, over de pastoor had hij het al uitvoerig gehad en hij was juist begonnen aan de televisie en de Amerikanen. Hij bekeek mij met een verschaalde glimlach, omdat ik een glas loodvrij bier bestelde, want ik moest nog rijden. Hij had een beetje eiwit in zijn ooghoeken en hij zei dat ik maar niet moest denken dat hij dat zou betalen. Want dat bier zonder alcohol dat vond hij ook weer Amerikaans.

“Wat vind je van mijn jasje?” zei hij misprijzend.

Ik bekeek het jasje, iets C&A-achtigs, maar je kon echt niet zien dat het nieuw was.

Precies vers gewassen, maar vergeten te strijken.

“Je moet Amelie er eens een ijzer laten opzetten,” zei ik.

“Pardon,” zei hij, “pardon. Ik heb dat van mijn dochter gekregen voor mijn verjaardag, dat is de laatste sjiek, en dat moet zo zijn.”

Hij zei dat zijn dochter gezegd had dat dat tegenwoordig mode was.

“Voorgekreukt” noemden ze dat, had zijn dochter gezegd. Eerst had hij het nog niet willen aandoen. Voorgekreukt. Mijn oksels. Maar dezelfde avond zat hij samen met zijn Amelie naar de televisie te kijken, en daar kwam ineens Bill Clinton op, met ook zo’n jasje. En toen had Amelie gezegd: “Als de president van Amerika dat draagt, dan zal dat toch wel fatsoenlijk zijn.”

Maar hij had er toch nog altijd wat moeite mee, met dat “voorgekreukt”.

“’t Kan mode zijn,” zuchtte hij, “maar ik vind dat het op niks trekt. Volgens mij zijn de vrouwen van tegenwoordig te lui om te strijken. En ik zal er niét ver naast zijn!”

Zijn kleinkinderen liepen er ook zo bij, op zijn Amerikaans, met zo’n “voorgescheurde” jeans, die veel te lang in de javel had gestoken. Waar ze zelfs bij Oosterpriesterhulp hun neus voor ophalen. En dat loopt daar hier nog ’s zondags mee rond. Niet te geloven!

“In ’t laatste jaar van de oorlog,” zei hij, “toen zouden wij met zo’n broek zelfs niet op straat hebben durven komen. En toen was er nochtans veel miserie.”

Hij dronk zijn Duvel uit en bestelde een nieuwe. Ik bestelde nog hetzelfde. Zeer tot zijn ongenoegen.

“Op het einde van de oorlog dronken wij ook van dat fluitjesbier,” zei hij meewarig, “omdat er niks anders wàs. Van ellende dus. En nu maken ze daar reclame voor op de televisie. Ik begrijp het niet meer. Ik kan niet meer volgen.”

Hij begreep met de beste wil van de wereld niet dat je bier kon drinken waar je niet zat van werd.

Dat was nog een pak erger dan een “voorgekreukt” jasje, vond hij.