
De nacht was kil, en de sterren leken nauwelijks te ademen boven het verstilde landschap. In een klein dorp aan de rand van de Languedoc zat Guillaume de Violist in zijn werkplaats, turend naar het stuk hout op zijn werkbank. Zijn handen trilden nog steeds, al was het niet meer van woede, maar van iets dat in hem groeide – iets tussen wanhoop en hoop.
Guillaume was een meester op de viool. Zijn spel had hertogen tot tranen bewogen en boerenkinderen laten dansen op marktplaatsen. Maar nu was hij niets meer. Een enkele beweging had hem van zijn gave beroofd. Een ongeluk op een natte kade, een misstap, een val, en de pols van zijn rechterhand was verbrijzeld onder zijn eigen gewicht. De botten groeiden scheef aan elkaar, en hoewel hij zijn hand nog kon gebruiken, was de finesse weg. Zijn strijkstok gleed niet meer als een fluistering over de snaren, maar haperde, rukte, sloeg dood.
Hij had geprobeerd terug te keren naar de muziek. Had andere strijkstokken geprobeerd, lichtere, zwaardere. Had zijn viool op een andere manier vastgehouden, maar niets hielp. Zijn rechterhand gehoorzaamde hem niet meer zoals vroeger. De muziek in zijn hoofd was nog dezelfde, maar zijn lichaam had hem verraden.
Maandenlang had hij gezworven door het dorp, zijn viool onder de arm, zonder dat hij wist wat hij ermee moest. Tot hij, op een ochtend, een orgeldraaier aan het werk zag. Een vloeiende beweging, constant, zonder onderbreking. En ineens schoot het hem te binnen : wat als de strijkstok een rad werd ?
De gedachte liet hem niet meer los. Hij sloot zich op in zijn werkplaats en begon te bouwen. Hij nam een oude, versleten luit als basis en sneed er een gat in, groot genoeg om een houten wiel in te plaatsen. Hij verbond het wiel met een slinger en spande snaren over de klankkast, op een manier die leek op een viool. Maar in plaats van een strijkstok zou het wiel de snaren strijken.
De eerste versie was log en weerbarstig. De snaren klonken schor, de tonen trilden niet zoals hij wilde. Maar hij gaf niet op. Hij voegde toetsen toe om de toonhoogte te regelen, verfijnde het wiel met hars zodat het glad over de snaren gleed, en tenslotte, na maanden werk, legde hij zijn handen op het instrument en draaide voorzichtig aan de slinger.
Het geluid dat oprees uit de klankkast was laag en diep, bijna als een mensenstem die zong zonder woorden. Het trilde in de lucht als een echo van iets dat eeuwenoud was en tegelijk nog nooit gehoord.
Guillaume sloot zijn ogen en liet zijn vingers over de toetsen glijden. De melodie die hij speelde was eenvoudig, maar ze vulde de kamer alsof ze oprees uit de stenen, uit de nacht zelf.
Hij had zijn stem teruggevonden. Niet zoals vroeger, niet als een violist, maar als iets nieuws. Iets dat nog geen naam had.
En zo, zo verhaalt de legende, werd de draailier uitgevonden.
Voor diegenen die het nog niet goed begrepen hebben: een draailier is een muziekinstrument, eigenlijk een kruising tussen een viool, een doedelzak en een middeleeuwse koffiemolen. Je neemt een houten kast – een beetje de vorm van een luit die zich verslapen heeft – en plakt daar een zwengel aan. In plaats van met een strijkstok op snaren te klooien, draai je gewoon aan dat wiel, en dat wiel wrijft dan over die snaren, net zoals een strijkstok zou doen.
En dan zijn er een hele hoop toetsen, net zoals op een keyboard, maar dan in een soort houten knikkerbaanvariant. Met die toetsen druk je op de snaren en bepaal je de toonhoogte, terwijl de rest van de snaren als een stelletje luie zwagers op de achtergrond blijven doordreunen. Zo krijg je dat typische bourdon-geluid – een soort sonore brom waar een volleerde doedelzakspeler jaloers op zou zijn.
En wat kan je ermee doen? Nou, als je wilt klinken als een verloren troubadour op een middeleeuws marktje, dan zit je goed. Maar moderne folkmuzikanten kunnen er ook stevige metalriffs uit persen. En dan zijn er zelfs fanatiekelingen die er elektronische effecten aan hangen, waardoor het ineens klinkt alsof een robot uit de 12e eeuw een aanval op je oren inzet.
Waarom dit verhaal?
Wel, gisteren waren we weer naar 'Den Beulenbak' geweest. Je weet wel: dat middeleeuwse bruine café waar de Willy’s regelmatig naartoe gaan, waar je voor 1,5 € nog altijd een pint bier hebt. We zaten met een paar vrienden, en er was een Keltisch folk optreden voorzien. Gezelligheid troef dus
Maar toen... toen gebeurde het.
Een man stapte het podium op met een instrument dat eruitzag alsof het nog door de Kelten zelf was achtergelaten en sindsdien geen enkel onderhoud had gezien. Een houten kast met een zwengel eraan, alsof iemand een luit had mishandeld en er per ongeluk een koffiemolen van had gemaakt. En dat was dus, zoals ik later begrepen heb, die bewuste draailier.
En toen begon hij te draaien.
Het geluid dat uit dat ding kwam was… nou, uniek. Een beetje zoals een doedelzak die zich had verslikt in een viool, of een robot die middeleeuwse longontsteking had opgelopen. Het bromde, het zong, het zeurde, het jankte. En ondertussen keek die muzikant erbij alsof hij het geheim van het universum had ontdekt. Het publiek klapte, knikte ritmisch mee.
Maar Mr Willy? Nou, die wist het niet zo goed.
Ik hou van muziek, alle muziek, en vooral van de sfeer van die heel kleinschalige optredens. Een volle zaal van misschien 25 man. En die sfeer die was er Het had iets warms, iets middeleeuws gezelligs. Maar dan kwam dat geluid weer. Dat onheilspellende gebrom, dat zeurende gejammer, alsof een viool en een doedelzak samen in een greppel waren gegooid en nu beurtelings om hulp riepen.
Ik probeerde me mee te laten voeren, de magie van het moment te vatten. En soms, héél soms, leek het te lukken. Een klank die even boven de chaos uitstak, een melodie die zich voorzichtig tussen het gebrom en gejank wrong. Maar net op het moment dat ik dacht: ja, hier zit iets moois in, begon dat wiel weer te draaien, en klonk het alsof iemand met een roestige zaag een huilende kat te lijf ging.
Misschien, bedacht ik me, had ik hier een gouden tip voor alternatieve kankerbehandelingen. Geen chemokuur, geen bestralingen – gewoon een halfuurtje onafgebroken draailiergeluid op vol vermogen en die rotkankercellen maken zich vanzelf uit de voeten. Als dat geen medische doorbraak is!
Maar goed, hoe dan ook: 't was uiteindelijk best een leuke en leerzame namiddag geweest. Ik had een diepere waardering gekregen voor de draailier – of toch op z’n minst voor de moed van de mensen die zich eraan wagen.
En wie weet, misschien, heel misschien, als ik ooit nog eens in Den Beulenbak zit en iemand met een luit-achtige koffiemolen het podium betreedt... dan blijf ik nog even zitten.
Met een pint in de hand. En een lichte paniek in het hart.
Reactie plaatsen
Reacties