
Ik had mezelf voorgenomen om me erbuiten te houden. Niet meer te zeuren over ‘de jeugd van tegenwoordig’, niet meer elke moderne lesmethode af te breken, en vooral geen dingen te zeggen als: "In mijn tijd leerde ge nog wat."
Maar goed, Voor mij lag het rapport van mijn kleinzoon, plechtig opengeslagen als een misboek. De cappuccino was lauw geworden, maar daar had ik niet meer op gelet sinds ik op pagina drie was aanbeland.
Hij had ze zelf op tafel gelegd. Trots. Alsof hij zijn scriptie over de relativiteitstheorie kwam tonen. En ik, als brave opa, deed alsof ik het begreep.
Bladeren. Kijken. Begrippen als "zelfreflectie", "creërend vermogen", mediawijsheid en "burgerschapscompetenties" passeerden de revue. Nou, ik voelde me plots helemaal niet meer burgerlijk, noch competent .
"En zeg eens," vroeg ik, "heb je dit jaar al een gedicht geleerd?"
Hij keek me aan zoals ik de microgolfoven aankijk als hij piept: met lichte argwaan.
"Een gedicht?"
"Ja. Rijm. Ritme. Verzen. Iets dat je vanbuiten leert zonder dat je weet waarom."
De jongen haalde de schouders op. "We hebben wel eens een vlog moeten maken. Over klimaatverandering."
Pffff..... Nou heb ik niks tegen het klimaat hoor, elk seizoen is goed, zolang ik maar droge sokken heb – maar poëzie, das toch iets anders.
Nou, wat moet je dan doen? Je kunt moeilijk “Mijn moeder is een vis” uit As I lay dying beginnen citeren. Hij zou denken dat ik aan het doordraaien was (wat Mevr willy overigens al jaren vermoedt).
Vroeger, dacht ik, leerde je poëzie zoals je leert ademen. Niet omdat het moest, maar omdat het gebeurde. Je kende 't is goed in 't eigen hart te kijken nog voor je wist waar je hart zat.
Ik zei niks meer. Het is ook niet aan mij om een generatie op te voeden. Mijn werk zit erop.
Maar toen hij even later naar boven liep om zijn spelconsole op te starten — "even chillen daddie" — hoorde ik hem mompelen:
"Traagzaam trekt de witte wagen… door de stille strate heen…”
Ik zat recht. Keek naar de trap.
“Wat zei je daar?”
“Niks,” klonk het.
Maar ik wist wat ik hoorde. Die regel — uit Kerkhofblommen van Gezelle — leerde ík op school. Een begrafenisstoet, langzaam door de straat. Zo’n beeld dat blijft hangen, nog voor je weet wat doodgaan is.
En nu klonk het opnieuw. Uit de mond van een kind dat geen gedicht meer hoeft te leren.
En ik zweer het je: zelfs de cappuccino smaakte plots beter.
PS
voor de analfabeet
De zin “Mijn moeder is een vis” komt uit de roman As I Lay Dying (Terwijl ik al sterf) van William Faulkner, gepubliceerd in 1930. Het is een van de bekendste en meest geciteerde zinnen uit het boek — kort, absurd, en diep ontregelend.
In de context van het verhaal wordt deze zin uitgesproken door Vardaman, de jongste zoon van de familie Bundren, nadat zijn moeder Addie is overleden. De zin weerspiegelt zijn kinderlijke, verwrongen poging om de dood te begrijpen. Hij ziet dat de vis die hij gevangen heeft, na het sterven geen vis meer is — en concludeert dat zijn moeder, nu ze dood is, ook iets anders geworden moet zijn. In zijn hoofd: een vis.