
Al meer dan vijf jaar draag ik hem mee, mijn onuitgenodigde metgezel: Tumor Prostaat.
Een lastpak van het koppigste soort, die zich niet laat negeren, zich overal mee bemoeit en desondanks blijft doen alsof hij het beste met me voor heeft. In die vijf jaar heb ik geleerd dat je veel kunt plannen in het leven — van vakanties tot verbouwingen, zelfs je begrafenis als het moet — maar dat je eigen levensverhaal zich nooit laat dicteren.
En toch heb ik het onlangs herschreven. Niet de grote biografie die niemand leest, maar dat kleine tekstvakje bovenaan mijn profiel hier op kanker.nl. Je weet wel, dat summiere stukje ruimte waarin je jezelf in een paar zinnen probeert samen te vatten, terwijl het eigenlijk om een heel bestaan gaat.
Ik heb daar even voor gezeten, want er is veel veranderd. Lichamelijk gaat het eigenlijk nog behoorlijk goed. Mijn conditie zou niet misstaan op het cv van een fitte zeventiger — ik wandel nog, ik adem zelfstandig, en ik beweeg me met meer souplesse dan sommige mensen zonder diagnose.
De buitenwereld zegt dan ook vaak: “Je ziet er nog goed uit!” En ja, dat is zo. Sinds mijn dagelijkse dosis prednison verdubbeld is, straalt mijn gezicht als een kerstbal in april. Maar achter dat glanslaagje schuilt een trager systeem, een lijf dat ongemerkt en onophoudelijk terrein verliest, en een hoofd dat af en toe de weg kwijt is.
Het is vooral mentaal dat het moeilijker wordt. Vroeger lachten we met mijn vergeetachtigheid — nu schrijven we niet alleen de boodschappen op, maar ook het lijstje dat eraan herinnert dat we het lijstje niet mogen vergeten. Tumor Prostaat is bovendien uitgegroeid tot een strategisch meesterbrein. Hij weet waar hij moet prikken, welke dagen hij moet kiezen, en hoe hij me net genoeg uit balans brengt om me aan mezelf te doen twijfelen. Zijn PSA aanvallen zijn voorlopig nog te pareren, maar het kost me meer moeite dan vroeger. En ik weet dat hij geduld heeft.
Wat me overeind houdt, wat me op de been en bij zinnen houdt, is het schrijven.
En voor dat inzicht ben ik Hanneke nog altijd dankbaar. “Willy,” zei ze, “jij moet schrijven. Alles van je afpennen. Je zal zien, jij kan dat.” En ze had gelijk.
Want op een dag kroop ik achter het toetsenbord omdat ik het niet meer uitgelegd kreeg — niet aan Mevr willy, niet aan de dokters, zelfs niet aan mezelf. En daar gebeurde iets. De woorden kwamen. De zinnen stroomden. En met elke alinea viel er iets van me af. Zorgen, wantrouwen, angst — ze werden klein op papier, en minder gevaarlijk in mijn hoofd.
In donkere dagen schrijf ik over wat me uit balans brengt: de onrustige nachten, de verdwijnende scherpte, het gevoel dat ik mezelf soms niet meer helemaal terugvind. En dat helpt. Niet om het op te lossen, maar om het te dragen.
En op heldere dagen — de dagen waarop mijn hoofd weer lichter aanvoelt en mijn voeten steviger staan — dan schrijf ik verhalen. Gekke dingen, absurde fantasieën. Dan werk ik aan mijn Prostaatpers, waarin mijn organen elkaar verbaal te lijf gaan. Of aan Bericht van Hierboven, waar ik zondige engelen, luie heiligen en hemelse chaos met plezier tot leven breng. Of ik herschrijf het boek Genesis — in een avontuurlijke, wulpse versie, waar de zondeval al een feestje op zich is.
Dat laatste project is niet voor hier. Te gewaagd voor deze site. Maar ik beloof: wie nieuwsgierig is, krijgt ooit de link toegestuurd.
Wat ik vooral wil zeggen is dit: als er hier weer een gek verhaal van Mr willy verschijnt, weet dan dat het een goed teken is. Niet omdat ik dan genezen ben, of verlost van klachten, maar omdat ik dan nog altijd weet wie ik ben — en omdat ik me dan, ondanks alles, goed voel in mijn vel. Het schrijven helpt me om die velletjes hoop, humor en zin opnieuw te vinden, telkens wanneer ze dreigen af te glijden. En als ik aan mijn kanker denk, dan denk ik ook aan wat ik ermee heb geschreven. En dat verzacht. Enorm.
Want zolang ik nog woorden heb,
zolang mijn vingers tikken en mijn zinnen zich melden,
zolang er nog verhalen willen bestaan,
zal ik me niet laten afschrijven.
Zeker niet door hem.