
De dood is een van de weinige zekerheden in het leven, en toch weten we er niets van. Dus geven we hem vorm. We tekenen hem met een zeis, we noemen hem Hein, we zetten hem op toneel met rook en schaduw. Zo maken we hem tastbaar. Grijpbaar. Maar al die beelden zijn misschien meer voor onszelf dan voor hem.
Want de dood is geen figuur. Hij is een grens. Een moment zonder contour. En soms — heel soms — lijkt het alsof hij zich niet van buiten aandient, maar van binnen. Als een gedachte die niet weg wil, als een stilte die net iets te veel weet.
In zo'n moment ontstaat er ruimte. Niet voor angst, maar voor gesprek. En laat dat nu net zijn wat Mr willy doet in dit blog: niet vechten, niet vluchten, maar een stoel vrijmaken voor wat ons allemaal ooit zal komen halen — of misschien gewoon uitnodigen.
Ze zeggen weleens dat je de dood niet mag aanroepen.
Dat hij gevoelig is aan aandacht, als een soort bovennatuurlijke celebrity die opduikt zodra zijn naam valt. Zoals Sinterklaas bij kinderen, maar dan met minder snoep en meer definitieve gevolgen.
Maar wat als hij zélf belt? Via Teams, bijvoorbeeld?
Gisteren was nochtans een doodgewone dag. Een beetje getypt, wat getwijfeld, cappuccino gemorst op mijn toetsenbord. En ineens, ergens tussen het scrollen en het zuchten door, voelde ik iets. Geen angst. Geen stem. Meer zo’n administratief tikje. Alsof er op het Hemels Secretariaat iemand opkeek van zijn dossiers en mompelde:
“Die van Wommelgem. Zit daar al een tijd stil te wezen. Misschien eens langslopen.”
En ik dacht: laat hem maar komen.
Voor mij is de dood geen beul, geen licht, geen vlinder. Hij is een ambtenaar. Grijsgroene map, brilletje op de neus, koffievlek op zijn hemd. Licht gebrek aan empathie, maar wel correct. Altijd correct.
“Goeiendag, meneer Willy. Uw dossier is volledig.”
Waarop ik zeg: “Zet u. Schoenen uit graag, Mevr willy heeft pas gedweild.”
Ik zou hem thee aanbieden. Geen koffie, daar word ik nerveus van. En dat probeer ik nu net te vermijden, op dit punt in het leven waar alles al genoeg wiebelt.
Misschien zouden we even zwijgen. Zo’n waardige stilte, die alleen oude mensen en begrafenisondernemers begrijpen.
Dan zou ik zeggen: “Mag ik nog even blijven zitten? Mijn blog is bijna af.”
En hij zou knikken. Want ik geloof dat zelfs de dood begrijpt wat onaf voelt. Een zin, een gedachte, een verhaal dat nog ergens moet landen. De dood is geen vijand meer. Hij is die oude kennis die plots aan je deur staat. Niet om iets af te nemen, maar om zacht te zeggen: “’t Is goed geweest. Kom.”
En ik?
Ik trek mijn jas aan. Neem mijn rugzakje – gevuld met flarden van vroeger, vergeelde zinnen, en het gevoel dat ik iets vergeten ben maar niet meer weet wat.
En ik fluister:
“Zeg, dood… ge moogt voor mij rijden. Maar stop onderweg nog even in het Koeiestraatje. Daar is een bankje waar ik iets vergeten ben.”
En dan vertrekken we. Geen koor, geen rook, geen drama.
Gewoon, op het ritme van een zacht zoemend motortje. De radio op een golflengte die alleen oude zielen nog kennen.
En in de achteruitkijkspiegel wiebelt een licht. Alsof de wereld me uitwuift.
Zoals het hoort.