IKEA

Gepubliceerd op 21 mei 2025 om 06:31

Mr willy in IKEA — of hoe een kankerlijer zich voorbereidt op zijn vertrek.

Als brave sterveling wil je natuurlijk niet het tijdelijke voor het eeuwige ruilen met vuile sokken in de hoek, een loshangende kastdeur en een aftandse salontafel. Nee, een mens wil in schoonheid vertrekken, met alles netjes op orde. En dus besloot ik, Mr willy, dat het tijd was voor een laatste ronde IKEA: niet om mezelf te plezieren, wel om de achterblijvers een huis vol hebbedingetjes na te laten. Een soort postuum interieur-erfenis, zeg maar.

Je denkt: IKEA, ach ja, een winkel met wat meubels. Maar dat is zoals zeggen dat de hel een sauna is met slechte ventilatie. IKEA is geen winkel. Het is een optische fuik, ontworpen door de afvallige neef van M.C. Escher en beheerd door een Zweedse sekte die gelooft dat zelfbouw leidt tot zuivering.

Na een slapeloze nacht met lijstjes in mijn hoofd en koffievlekken op mijn testament, gingen we – Mevr willy en ik – op pelgrimstocht richting meubelverlichting. Want als ik dan toch vertrek, dan liefst met een BILLY in elke kamer, een KALLAX voor de troep, en een GRÖNLID om de tranen in op te vangen.

De parking alleen al is een voorgeborchte. Een peloton blazers van de brassband des hemels stond klaar toen ik mijn campertje tussen twee SUV's probeerde te wurmen. Binnen was het erger.

Ik weet niet wie IKEA heeft ontworpen — vermoedelijk een man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een Zweeds meetlint — maar het is een psychologisch doolhof waar zelfs Theseus een depressie van zou krijgen.

Eerst kwam de LACK-tafel. Die lag daar als een grafsteen op dieet. Vier poten, geen ziel. Toch nam ik haar mee. Je weet maar nooit wie er straks koffie komt drinken op de rouwmaaltijd. En wat is een tafel zonder stoelen, dus vier LILLÅNÄS-stoelen: rechte ruggen, strak zitvlak – comfort voor een laatste koffie, met cake uit beleefdheid.

Daarna: HEMNES. Een bed dat je zelf nog mag in elkaar vijzen, omdat IKEA gelooft in lijden als weg naar de verlichting. Ik stond daar, met mijn broze skelet, wankelend van de prednison, een handleiding van zestien stappen te bestuderen in drie talen die ik niet spreek. Voor extra comfort, en om de lijkstijfheid wat stijlvol te begeleiden, legde ik er ook een HÖVÅG-matras bij – met pocketvering voor een definitieve nachtrust. Voor in de slaapkamer kocht ik ook nog verduisterende rolgordijnen FÖNSTERBLAD; om de gepaste sfeer te scheppen als ik mijn laatste adem uitblaas.

Toen kwam de MALM-ladekast. Die had ik ooit al gehad, maar ze was toen ingestort onder het gewicht van mijn pillendoos. Deze keer dacht ik: “Vooruit, nog één keer. We sterven allemaal met een open lade.” En vlak ernaast de PAX-kleerkast, die ik vul met reservehemden voor de eeuwigheid, pyjama's voor de laatste nacht, en een net kostuum voor als ik uiteindelijk in een kist beland — want ook de dood verdient een deftige outfit. En dus stak ik dat allemaal in de kar, samen met vier FRAKTA-zakken, een FEJKA-nepplant en een RÅSKOG-trolley waarop ik straks mijn morfinepompen kan parkeren. Ik twijfelde even bij de POÄNG. Een schommelstoel leek me wel wat. Voor mijn laatste wiegelied. En dan nog dat LÖVBACKEN-tafeltje. Voor het glas rode wijn dat ik mezelf op mijn sterfdag beloofd heb.

Maar het is niet de kar die je meesleurt in IKEA. Het is IKEA die jou meesleurt. Ik weet niet hoe ik in de textielafdeling ben beland, maar ik stond plots met een GURLI-plaid in mijn handen te twijfelen tussen okergeel en droefgrijs. Alsof kleur nog een rol speelt, als de horizon van je leven op zwart staat.

De geuren begonnen me te bedwelmen. Niet van lavendel of vers hout. Nee, van KÖTTBULLAR. Gehaktballen met een bijsmaak van industriële eenzaamheid. Ik at ze. Natuurlijk at ik ze. Je moet de dood in de ogen durven kijken — maar liefst met veenbessensaus. Daarna volgde nog een stukje DAIM-taart. Omdat je voor je laatste avondmaal ook recht hebt op iets zoets dat aan je tanden blijft plakken.

Aan de kassa stelde LINNÉA, een meisje met een glimlach als een weekbladabonnement, de vraag der vragen: “Heb je gevonden wat je zocht?”
Ik slikte. De realiteit heeft daar geen pasklaar antwoord voor.
Maar ik knikte.
Want ik had de GRÖNLID, de BILLY, de MALM, en zelfs de TVÄRS-kapstok die ik helemaal niet nodig had.
En ik had de illusie van controle.

Buiten stond Mevr. Willy. Ze keek naar de koffer die uitpuilde.
“Waar is dat lampje nu eigenlijk?” vroeg ze.
Ik lachte. “Dat komt nog wel. Bij de volgende ronde.”
Maar dat was gelogen. Er komt geen volgende ronde. Tenzij er in de hemel ook een IKEA is.

En ergens diep onder Stockholm glimlachen de IKEA-goden. Zij weten: geen enkele kankerlijer ontsnapt zonder minimaal één KNODD-afvalemmer.