
Ze zeggen het met de beste bedoelingen, hoor. Altijd met een warme stem, een schouderklop of een begripvolle frons.
“Je moet het leren accepteren, Willy. Je hebt kanker. Je lichaam verandert. Je wordt ouder. Je moet er vrede mee nemen.”
En ik knik dan, zoals ik dat geleerd heb. Zo’n knikje dat betekent: ik hoor je wel, maar ik ben nog even bezig met mijn eigen oorlog.
Want eerlijk is eerlijk: mijn conditie is nog altijd niet slecht. Ik loop nog. Jog. Duw mijn benen over paden die anderen al lang niet meer betreden. Zeker met kanker, hormoontherapie, prednison en een lijf dat aan het hertekenen is, mag ik niet klagen.
En toch... toch sluipt het verlies binnen. Niet luid, niet dramatisch, maar stilletjes. Eerst is het een kilometer minder. Een beetje trager. Dan moet je even stappen. Dan wordt het stappen-lopen-stappen. En ineens voel je: dit verandert. Dit kantelt. Niet vandaag, maar morgen misschien wel. En dan slaat het hoofd op hol.
Want mijn benen willen minder, maar mijn hoofd wil meer. Mijn lijf trekt zich terug, maar mijn geest zit nog altijd op het voorste bankje met de sportschoenen al aan. En telkens als ik denk aan het moment dat joggen niet meer zal lukken, schiet de mallemolen in gang. Dan maalt het. Niet om het verlies van snelheid, maar om het verlies van houvast. Want lopen is mijn laatste verzet. Mijn laatste ik bepaal nog zelf wanneer ik beweeg.
Joggen is voor mij al lang geen sport meer. Het is mijn stil protest. Tegen kanker. Tegen de trage afbouw. Tegen het idee dat het lichaam straks alleen nog maar dingen moet ondergaan. Joggen is mijn verzet tegen stilstand. Mijn ademruimte. Mijn laatste onafhankelijkheid.
En als dat straks niet meer gaat… tja, dan weet ik eigenlijk niet goed wat ik nog overhoud. Ik kan nog altijd lopen, ja. Soms is 't wat moeilijker. Dan doe ik interval. 2-4 minuten lopen, twee minuten wandelen. En dan kan ik nog altijd urenlang doorgaan, kilometers malen. Maar toch voelt het als een afscheid dat nog niet uitgesproken is. Een soort rouwproces zonder begrafenis.
Iedereen zegt dan: stappen is geen opgeven. En ze hebben gelijk. Maar wat niemand zegt, is hoe moeilijk het is om dat elke dag opnieuw te blijven geloven. Hoe je telkens weer je hoofd moet sussen, troosten, toespreken. Hoe vaak je jezelf moet uitleggen dat dit nog altijd beter is dan niets.
Misschien is aanvaarding goed voor je geestesgesteldheid. Maar ik ben daar nog niet. Ik loop nog liever krom van frustratie dan recht van berusting.
Dus blijf ik lopen. En soms stappen. Met tegenzin. Met weemoed. Maar ook met koppigheid.
Niet om te winnen, niet om te bewijzen, maar omdat elke stap nog een stukje afscheid uitstelt.