De gang der lijdenden

Gepubliceerd op 9 juli 2025 om 05:19

Of: waarom een man met een blaas als een ballon beter niet te lang moet nadenken

Vandaag begon het feest. De prostaatloge werd onder vuur genomen. De eerste bestraling uit een reeks van vijf.
Een gebeurtenis die niemand op zijn verlanglijstje zet, behalve misschien een verdwaalde sadist met een medische fetisj. Ik had me voorbereid als een volleerde padvinder: darmen leeg, blaas vol. Zo vol dat ik vreesde dat een verkeersdrempel genoeg zou zijn om het hele proces vroegtijdig te bespoelen.

En dus had ik geen risico genomen. Alles gebeurde in het ziekenhuis. Je weet maar nooit wat er onderweg allemaal kan mislopen. Een micro-diarree op de rotonde van Wommelgem. Een blaas die beslist dat vijf minuten wachttijd genoeg is. Of een GPS die je richting spoed stuurt, maar dan wel van het verkeerde ziekenhuis.

Daarom doe ik mijn voorbereidingen zoals het hoort: Microlax in een steriele toiletruimte die ruikt naar verstilde wanhopigheid, gevolgd door een fles water die in mijn lijf verdwijnt alsof ik een menselijke plantenbak ben. En dan begint het wachten.

Een vol uur. In de gang van de radiotherapie. Officieel gewoon een gang. Onofficieel: de gang der lijdenden. Een plek waar mensen niet zitten, maar posteren. In stilte, alsof ze een begrafenis bijwonen waar ze zelf het lijk niet van kennen. Alles is er zacht. De vloer, de stemmen, de blikken. Alleen mijn blaas gilt in stilte om aandacht.

Er schuifelen figuren voorbij. Eén in een rolstoel met een wiel dat piept op de maat van zijn zuchten. Een ander in een fleecevest met pinguïns erop — een modieuze keuze die je moeilijk níet opmerkt. En daar is de koffiekar: een rijdend altaar met lauwe oploskoffie en koekjes die ooit knapperig waren. De vrouw achter de kar zegt ‘goedemorgen’ met de glimlach van iemand die dit al duizend keer heeft gedaan, en zich afvraagt waarom wij hier nog zijn.

De gang is een theater zonder podium. De patiënten zijn figuranten. We dragen ons lichaam als kostuum, elk met een ander defect, een ander verhaal, maar allemaal wachtend op onze scène: de bestraling. En als die scène begint, moet je opkomen zoals een oude acteur in een moderne dansvoorstelling: met je benen op een koude tafel, in een houding die je normaal enkel aanneemt bij een Thaise therapeut met slechte bedoelingen.

Ik hoor mijn naam. Een vriendelijke stem zegt: “U mag meekomen.” En daar ga ik dan. Mijn blaas klotst. Mijn ingewanden smeken om verlossing. Mijn hoofd probeert waardigheid te bewaren, maar mijn voeten sloffen als een kind dat weet dat het naar de tandarts moet.

Binnen gaat het snel. Kleren uit, benen in beugels, adem inhouden, en stralen maar. Een kwartier later sta je weer buiten, een beetje verdoofd, een beetje opgelucht, een beetje minder zeker van wat nu eigenlijk de bedoeling van dit alles is.

En dan wandel je terug, door de gang der lijdenden. Je ziet anderen die wachten. Je knikt, of glimlacht, of zegt niets. Want iedereen weet het: hier zijn woorden overbodig. Hier ben je gewoon iemand met een blaas, een hoop, en een tijdslot op machine 2A.

Tot morgen.