
Scherpenheuvel – tussen kaarsen, kruiswegen en commerce
Een bedevaart voor gevorderden
Er was een tijd dat Scherpenheuvel nog geen Scherpenheuvel heette. Geen basiliek, geen pelgrims, geen drukte. Alleen een eenzame eik op een heuvelrug tussen Zichem en Diest. Maar geen gewone eik — een eik die uit zichzelf een kruis leek te vormen, alsof hij al eeuwen wist dat hij ooit zou worden opgemerkt.
Iemand hing er een Mariabeeldje aan. En zoals dat wel vaker gaat met heilige vrouwen op stille plekken: mensen begonnen te komen. Niet uit toeristische overwegingen, maar met vragen, hoop, en soms wanhoop. Want wie niets meer te verliezen heeft, zoekt zijn toevlucht waar nog iets glanst.
In 1514 gebeurde het eerste mirakel. Een herder, nieuwsgierig van aard en vermoedelijk niet op de hoogte van de heilige etiquette, nam het beeldje mee. Maar nog voor hij goed en wel kon weglopen, stond hij stokstijf vast aan de grond. Als versteend, zegt de overlevering. Pas wanneer een voorbijganger het beeld weer aan de eik hing, kon hij opnieuw bewegen. Sindsdien weet men: Maria wil niet verhuizen. Ze blijft waar ze hangt.
In de woelige zestiende eeuw, met de godsdienstoorlogen tussen protestanten en katholieken, kreeg Scherpenheuvel een symbolische betekenis. Voor protestanten was het bijgeloof, voor katholieken een teken van hoop. Zelfs toen het beeldje werd gestolen door soldaten, bleven pelgrims de heuvel opzoeken. De verhalen van genezing verspreidden zich sneller dan een roddel op de markt. En wie iets meemaakte, zweeg daar niet over.
In 1602 kreeg Maria eindelijk een eigen onderkomen. Geen boom meer, maar een houten kapel. Een verstandige zet, want de eik dreigde eraan te gaan: pelgrims schraapten stukjes schors af en slikten die als medicijn. Het was de tijd van pest, angst en bijgeloof — maar ook van geloof, en hoop. Zelfs Antwerpen, doorgaans niet te beroerd om vooral met zichzelf bezig te zijn, schonk twee zilveren kandelaars. Uit dank, omdat de stad gespaard bleef van de pest. Ze staan er nog steeds, op het hoogaltaar.
Het echte keerpunt kwam toen aartshertog Albrecht en zijn vrouw Isabella, de toenmalige heersers over de Zuidelijke Nederlanden, in 1603 zelf naar Scherpenheuvel trokken. Ze baden, ze geloofden — en ze investeerden. Dankzij hen verrees er een stenen kapel, die uitgroeide tot de monumentale basiliek die vandaag nog boven het landschap uittorent als een kroon op het vertrouwen van duizenden mensen. Een van de meest bezochte bedevaartsoorden in België
Want hoe je het ook wendt of keert: Scherpenheuvel is niet gebouwd op steen alleen, maar op verhalen. En soms — heel soms — zijn die sterker dan welk fundament ook.
Als we naar zoonlief op bezoek gaan, maken we er meestal een dagje van. Beetje uitwaaien, beetje wandelen, ergens een kaarsje branden — zoiets. En omdat Scherpenheuvel netjes in de rijrichting ligt, houden we daar vaak halt. Voor het geloof, zegt Mevr willy. Voor de koffie, denk ik dan. Maar ik geef haar gelijk, uit voorzorg.
De basiliek blijft indrukwekkend. Een barokke vuist in het gezicht van de tijd. Rijk, theatraal, bovenmaats — alsof de hemel daar persoonlijk een filiaal heeft geopend.
Maar wat me vooral raakt, is dat Mevr willy er elke keer weer een kaarsje aansteekt. Voor mij, zegt ze. En ik geloof haar. Al weet ik ook dat ze het doet voor zichzelf. Voor onze strijd. Voor wat er nog komt.
Na het kaarsje wandelen we de kruisweg op. Een prachtig slingerpad vol staties, bomen en bankjes, alsof iemand het lijden opgedeeld heeft in hapklare stukken met voldoende rustpunten. Ideaal voor pelgrims op leeftijd, met een uitgesleten meniscus of uitgezaaide herinneringen. Ik strompel van statie naar statie, terwijl Mevr willy voor me uit danst, lichtvoetig als altijd.
En als we geluk hebben, ontmoeten we daar de pastoor. Een aimabele man met een gezicht als vergeelde perkamenten misboekjes. Hij kent ons, vraagt hoe het gaat, en dan praten we wat. Veel over vroeger, over de goede oude tijd.
Over processies die nog hele dorpen op de been brachten, over kinderen in communiepak die de stoep opkwamen voor een zegen, zonder dat iemand daar bij iets kwaads dacht.
“Als Jezus vandaag nog op aarde rondliep,” zegt de pastoor zacht, “dan stond hij op de cover van Dag Allemaal met als kop: ‘Vreemde band met kinderen.’ Zelfs de zoon van God zou het niet meer uitgelegd krijgen.”
We lachen. Wrang, maar echt. Want hij heeft een punt. Alles is verdacht geworden. Of verkocht. Of vergeten. Zelfs in Scherpenheuvel, waar de kraampjes rond de basiliek meer op een kermis lijken dan op een heilige plek. Je kunt er heiligenbeeldjes kopen in glitterversie, lichtgevende rozenkransen met usb-oplader en Mariasnuisterijen die in het donker oplichten als een discobal.
En — jawel — daar worden ook auto’s gewijd. Geen grap. Je parkeert je heilige koe netjes in de rij, de pastoor komt met zijn wijwatervat, zwaait een kruisteken boven je motorkap, en hopla: de bescherming van hierboven is geregeld.
Een vriend van ons heeft dat ooit gedaan, met volle overtuiging. Auto laten zegenen, dankuwel pater, God in z’n dashboardkastje, en dan terug naar huis. Hij is diezelfde middag totaal in de vernieling gereden. Tegen een boom. Auto rijp voor de schroot, en het geloof… even op pauze.
Tot daar de waarde van een autoweiding.
Mevr willy vindt dat allemaal geweldig. Ze slentert van kraam naar kraam met haar eeuwige verwondering, en onderhandelt over een kaars met rozengeur die volgens de verkoopster “extra heilzaam” is voor prostaatproblemen. Ik houd wijselijk mijn mond en zoek een bankje met uitzicht op de zon.
Want ondanks alles – de commerce, de humor, het absurde – is Scherpenheuvel voor ons nog altijd een plaats van rust. Van samenzijn. Van even loskomen van dokters, scans en bloedwaarden. Je hoeft er niets te zeggen. Enkel te stappen. Of te zwijgen.
En op de terugweg, wanneer de basiliek achter ons ligt en de pelgrims zich tegoed doen aan hun religieuze lolly’s, zegt Mevr willy zachtjes: “Volgende keer koop ik een extra kaars. Voor de zekerheid.”
Waarop ik knik. “En ik neem een extra hostie. Voor onderweg.”
Zo houden we elkaar recht. Zij met haar vlammetje, ik met mijn suiker.
En God? Die kijkt toe vanop zijn wolk.
Met een glimlach. En een dashcam.