En toch blijf ik lezen

Gepubliceerd op 21 juli 2025 om 00:07

Ik heb het al dikwijls gezegd: het forum is mijn digitale stamcafé, mijn klaagmuur, mijn biechtstoel-met-knopjes. Ik mag hier alles zijn wat ik ben: kankerlijer, twijfelaar, mopperkont, filosoof, melancholicus, of gewoon een rare Belg met een pen. En ze luisteren nog ook. Of zwijgen. Dat helpt ook. Zwijgen kan soms meer troost geven dan duizend emoji’s.

En ik ben niet van de zware woorden. Enfin, ik probeer ze te mijden. Lukt niet altijd, natuurlijk. Soms zit het te hoog. Dan borrelt het, en dan moet het eruit. Maar meestal blijf ik liever licht. Een beetje klooien met taal. Een oude man met een knipoog, een kankerlijer-met-stok die wat mopjes strooit tussen de brokstukken van zijn diagnose. Zo schuifel ik bloggend door dit forum. Met een glimlach die soms groter is dan de moed die erachter zit. En een taalgevoel dat me overeind houdt als ik het zelf even niet meer weet.

Maar het schuurt.

Er zit hier zóveel pijn. Zoveel verhalen die recht onder je huid kruipen. Mensen die spartelen tegen het donker. En dan kom ik daar tussengefietst met een grapje over bestralingsbillen of een mopje over mijn chemobrein. Alsof ik vrolijk zit te fluiten terwijl het orkest verdrinkt. Het wringt. En ja — misschien is dat ook waarom ik veel minder lees, veel minder reageer.

Niet omdat ik het niet wil. Maar gewoon omdat ik het soms niet meer trek.

Vroeger, toen ik net kwam piepen in de wondere wereld van de uitzaaiingen, las ik alles. Gulzig. Alles moest ik weten. Elk draadje over lutetium, levermetastasen, nieuwe studies, scans, tumormarkers — ik vrat het op als een student die denkt dat kennis hem gaat redden. Alsof je het monster onder je bed kan verjagen met een goedgevulde spreadsheet.

Maar nu, nu weet ik. En wat ik niet weet, laat ik liever zo.

Want lezen wordt zwaar. Niet omdat mensen klagen, zeker niet. Je moet ergens met je verdriet naartoe. Maar het sijpelt binnen. Als een infuus. Langzaam. Maar je voelt het. De ene gaat achteruit, de ander moet afscheid nemen, weer een behandeling die niet meer werkt. En de lijst van overledenen groeit. En ergens, ergens in je hoofd, begint een stemmetje te fluisteren: Wanneer ik?

Meer en meer lig ik wakker na het lezen.

Niet uit angst. Ik lig niet te bibberen in bed omdat ik denk dat het morgen mijn beurt is. Eigenlijk gaat het nog behoorlijk. Mijn lijf doet zijn ronde, mijn wandelbenen halen hun kilometers, mijn scans zijn nog net niet ingekaderd door de radioloog, en Mevr willy moppert nog altijd alsof we pas getrouwd zijn. Dus nee, ik leef.

Maar soms kruipt het verdriet van een ander bij mij onder de dekens. Als een slapeloze vogel. Ik weet dat ik dat niet moet toelaten. Medeleven is geen verplicht vak, geen competitie. En toch voel ik me schuldig als ik mijn blik afwend. Alsof ik ze in de steek laat. Alsof ik alleen maar wil lezen als het goed afloopt. Alsof ik alleen maar de zon wil zien en niet de schaduw.

Maar zo werkt het niet. De schaduw hoort erbij. Alleen… je moet leren kijken zonder kopje onder te gaan.

Dat is het moeilijke. Je wilt nabij blijven. Verbonden. Geen toerist in iemand anders zijn lijden. Maar je wilt ook ademruimte. Niet telkens weer dat wak in getrokken worden waar iemand langzaam in verdwijnt.

Dus ja — ik blijf schrijven. Omdat dat mijn manier is. Mijn manier van lezen, misschien. Ik schrijf om niet te verdrinken in wat ik wél gelezen heb.

En heel soms — heel soms — sla ik toch weer een blog open. Omdat ik wil weten hoe het met haar gaat. Of met hem. Omdat ik hoop op goed nieuws. Of gewoon, omdat ik niet wil wegkijken.

En dan lees ik. En dan vloek ik. En soms pink ik een traan weg. Zonder gedoe.

Want dit is wat het is.
Een plek waar mensen sterven.
Maar ook leven.
Steeds weer opnieuw.