
Vogels zijn niet dom. Zeker mussen niet. Die doen zich al jaren voor als eenvoudige fladderaars met een beperkt IQ, maar geloof mij: dat is façade. De mussen in mijn tuin kunnen lezen. Ze hebben gegoogeld. En wat hebben ze ontdekt?
Dat er in hun voeding structureel te weinig calcium zit.
Calcium — dat spul dat beenderen sterk maakt en eieren een fatsoenlijke schaal geeft. En waar vind je dat als vogel in een wereld die volgebetonneerd is, met nauwelijks nog kalkrijke bodems of natuurlijke grit? Juist ja: in onze tuinmuur. In de voegen van bakstenen. In eeuwenoude cementresten die ooit door noeste metsershanden zijn gladgestreken, maar nu als delicatesse op het mussenmenu prijken.
Dus ze komen. In groep. In formatie. Niet voor wat kruimels of een zonnepit, maar voor de kalk. Met hun snavels als pikhouwelen en hun collectieve motivatie als een op hol geslagen vakbond. Ze beuken zich letterlijk een weg in mijn tuinmuur, pikken voeg per voeg leeg, en gaan daarbij met chirurgische precisie tot drie, vier centimeter diep.
En begrijp me niet verkeerd — ik bén een vogelliefhebber. Altijd geweest. Ik kan oprecht genieten van dat levendige getjilp in de ochtend, van hun kleine schermutselingen om het beste plekje op de wasdraad, en ja, zelfs van het nijvere gepik waarmee ze zich als kleine kalkwerkers op mijn tuinmuur storten. Een druk mussenvolk aan het werk — het heeft iets aandoenlijks, iets volhardends. Je zou er bijna een stoeltje bij zetten.
Maar vier centimeter is te veel.
Er zijn grenzen aan de liefde. Wanneer je op een ochtend merkt dat je halve voegwerk verdwenen is en sommige stenen zo los zitten dat je bij windkracht zes moet hopen dat ze niet uit vrije wil naar beneden komen, dan weet je: dit is geen dierenliefde meer. Dit is een sloopproject.
En dus heb ik, met pijn in het hart en voegmortel in de hand, besloten om terug te vechten. Liefdevol, dat wel. Maar kordaat: ik ben begonnen met opvoegen. Niet om de mussen te pesten, maar om de muur te redden.
En misschien ook mezelf.
Want niet alleen die mussen hebben calcium nodig. Mr willy ook. Als volwaardig kankerlijer, met osteoporose in bijlage, weet ik dat botten geen overbodige luxe zijn. En wat geschiedde nog vóór de eerste emmer cement was aangeraakt? Mr willy ging onderuit. Struikelend in de tuin over zijn eigen domme voeten, en met de gratie van een losgelaten boodschappentas smakte ie languit in het gras. Z’n hele borstkas voelde ie bijeen plooien. Een droge krak, een plots stilgevallen merel, en één gedachte: dit klopt niet.
Even dacht ik aan röntgenfoto’s en ziekenhuisbedden. Want als er íemand weet wat er scheef kan groeien, dan ben ik het. Maar kijk: niks gebroken. Alleen het kraakbeen had een flinke tik gekregen. En dat kraakt nu luidkeels bij elke ademhaling, alsof het zijn ongenoegen wil uiten.
Lachen is sindsdien af te raden. Niezen al helemaal. Maar voegen? Tja… dat is ook niet bepaald een ideale revalidatieoefening.
Toch ben ik begonnen. Elke dag een uurtje of twee. Traag, voorzichtig, en met meer geplof dan geplamuur. Maar het lukt. En ik zwijg als vermoord tegen Mevr willy. Die had eerder, die bestralingen indachtig, al mijn loopschoenen verstopt én de tuinschaar opgeborgen “voor je eigen veiligheid”. Mocht ze dit weten, dan mag ik alleen nog naar buiten met valhelm en harnas.
Maar goed. Het einde is in zicht. Tegen eind volgende week zijn de mussen op dieet gezet, heb ik een muur die steviger is dan ik ooit nog zal zijn en — niet onbelangrijk — zijn ook de bestralingen achter de rug.
En dan lacht het leven weer toe.