
Eén ding is zeker: het leven is als een onderbroek. Soms zit het krap, soms lubbert het wat… maar zolang je erin blijft zitten, valt het best mee.
Mr Willy
Mijn uroloog is een gerespecteerd man. Knap van kop, beleefd van toon, en met een dossierkennis die zich uitstrekt ver voorbij de prostaat, tot diep in de bekkenbodem. Hij heeft diploma’s aan de muur in keurige lijstjes — papieren die getuigen van jarenlang studeren, specialiseren en bijscholen. Hij weet alles van PSA-waarden, plaspatronen, tumormarkers en de elasticiteit van de blaaswand.
Hij is een man van cijfers, tabellen en protocollen. Hij leest mijn bloedwaarden zoals anderen de krant lezen, en wanneer hij iets zegt als: “Uw situatie is stabiel, mijnheer,” doet hij dat met overtuiging. Wetenschappelijk onderbouwd. Onderbouwder dan mijn slip, zou je denken.
Maar dan kijk ik naar mijn onderbroek… en die denkt daar soms heel anders over.
Het begint meestal ’s ochtends. Je stapt uit bed, rekt je uit, probeert je sokken aan te doen zonder dat je blaas protesteert — en dan voel je het al: die onderbroek… die zit niet goed. Niet gewoon een beetje scheef, maar écht verkeerd. Links knelt, rechts lubbert, en het elastiek heeft de veerkracht van een versleten sluitspier. En dan weet ik het:
Vandaag wordt geen topdag.
Mijn uroloog meet, onderzoekt, vergelijkt. Maar mijn onderbroek vóélt. Die voelt wanneer mijn bekken broeit. Wanneer mijn energie wegzakt. Wanneer de nacht niet rust bracht, maar onderbroken werd door toiletbezoek nummer drie-met-nasleep. Geen MRI die dat vangt. Geen bloedstaal die dát niveau van miserie meet.
Ik heb soms zin om die onderbroek mee te nemen naar de raadpleging. Op een kussentje. In een glazen doos.
“Dokter, dit is het diagnostisch instrument waar ik het meest op vertrouw. Hij weet wanneer het misloopt, nog vóór ik het zelf weet.”
Want het mooie is: die onderbroek liegt niet. Nooit. Zelfs niet als ik dat liever zou willen. Op de dag dat ik te horen kreeg dat mijn kanker uitgezaaid was, zat hij al van bij het ontbijt ongemakkelijk te protesteren. Geen pijn, geen alarmsignaal — gewoon dat onbestemde gevoel: iets klopt hier niet.
Het is vreemd hoe je lijf, ondanks alle medische technologie, vaak het eerste is dat iets aanvoelt. Niet via grafieken of scans, maar via kleine signalen. De manier waarop je zit. Hoe vaak je ongemerkt schuift op een stoel. De frequentie waarmee je je kruis herschikt. En daar, op dat stille kruispunt tussen wetenschap en buikgevoel, hangt hij: mijn onderbroek. De enige die élke dag van de partij is.
Sindsdien luister ik beter. Niet alleen naar mijn artsen, maar ook naar de taal van mijn lijf. Soms zacht, soms luidruchtig. Soms droog, soms… minder droog. Maar altijd eerlijk.
Want in dit hele prostaatkankertraject, tussen pillen, bestralingen en verbandjes door, is er één waarheid die standhoudt:
Als het goed zit in mijn onderbroek, dan red ik het wel.
En als het niét goed zit?
Dan trek ik een andere aan. En begin ik gewoon opnieuw.