
Opa Willy had zijn eigen manier om een centje bij te verdienen. Hij werkte als hovenier bij de barones, een deftige dame die meer van bloemen hield dan van mensen, en dat kwam goed uit, want opa had niet veel met mensen. Gladiolen kweekte hij, in lange, rechte rijen, alsof het soldaten waren die klaarstonden voor inspectie. En als ze bloeiden, was het oogsttijd.
Zondagochtend, na de hoogmis, kwam de grote parade. Opa bond zeven, acht machtige tuilen gladiolen samen, stak ze onder zijn arm en stapte op zijn fiets. Je moet het je voorstellen: één hand aan het stuur, de andere omklemd rond een halve bloemenwinkel, en dan laveren over de smalste weggetjes van het dorp. Geen mens die zich daar vandaag nog aan zou wagen, maar opa deed dat alsof het de normaalste zaak van de wereld was.
Ik hobbelde erachteraan. Met mijn beroerde evenwicht zwalpte ik van links naar rechts, alsof ik meer van een dronken eend weg had dan van een jongen op de fiets. Soms dacht ik echt dat ik in de gracht zou belanden, maar dan hoorde ik opa roepen: “Hou je recht, jongen, anders verkoop ik jou straks mee als steun voor de gladiolen!” En daar gingen we weer, twee zwaardvechters in het groen, hij als generaal voorop met de gladiolen als zijn trofee, ik erachteraan, bibberend maar trots dat ik hem mocht volgen.
De bestemming was altijd dezelfde: Derk. Die kocht de bloemen, week in, week uit. Een handelaar in van alles en nog wat, maar met een zwak voor gladiolen. Geld wisselde van hand, en opa borg het zorgvuldig op. Voor exact vijf minuten. Want daarna leidde de rechte weg onvermijdelijk naar café “De Zwaan”.
En daar zat hij dan, de rest van de zondag, met het ene schuimkraagje na het andere. De barones had haar gladiolen gehad, Derk zijn koopwaar, en opa zijn pinten. De gladiool of de dood, zei men vroeger. Voor opa was het duidelijker: de gladiool of de pint.
En ik? Ik zat op het bankje voor het café, met mijn benen te bungelen, en keek naar de bossen gladiolen die in gedachten nog altijd wuifden in de wind. Ze stonden voor kracht, voor overwinning, dat wist ik toen al. Maar tegelijk stonden ze voor een opa die meer leefde van dag tot dag dan van toekomstplannen, die zijn hele opbrengst moeiteloos in schuim liet verdwijnen.
Nu, zoveel jaren later, zie je nog maar weinig gladiolen. In een tuin bijna niet meer, in een vaas hoogstens bij een plechtige gelegenheid. Ze lijken haast vergeten bloemen, net als opa zelf. Maar telkens ik er nog eentje zie, zie ik hem weer fietsen, recht als een generaal met zijn gladiolen in de ene hand en zijn stuur in de andere, terwijl ik erachteraan waggel, bang en trots tegelijk.
En heel even geloof ik dan dat we nog altijd onderweg zijn naar Derk, en dat café “De Zwaan” ons nog opwacht met zijn schuimige bekers.