Het begon bij studenten. Die jonge wildebrassen ontdekten plots dat hun studies veel vlotter liepen wanneer ze zich concentreerden op de belangrijkste academische pijlers: pinten pakken, elkaar de trap op helpen en nieuwe manieren zoeken om de kotmadam te ontwijken. Hun papers? Die kwamen wel in orde, dankzij dat nieuwe wonderding op het internet. Professoren zaten met hun handen in het haar en begonnen heimelijk iedereen te verdenken die plots zonder spelfouten een titel kon schrijven.
Daarna rolde het snoer verder uit: van de campussen naar de woonkamers, van de keukenkasten naar het internet, en uiteraard — zoals elk fenomeen vroeg of laat — ook naar kanker.nl. Niet alleen als hulpmiddel voor bloggers die hun schrijfsels willen opsmukken met filosofische zinnen of een foto van een wandelpad met ochtendmist. Nee, het ding bleek vooral een soort omgekeerde dokter Google te zijn: je gooit een onleesbaar medisch verslag binnen, en het komt er als klare taal weer uit, alsof het vertaald is door een vriendelijke buurman die toevallig een professor geneeskunde blijkt te zijn.
De mensheid en chatGPT, het blijft een bijzonder huwelijk.
Een huwelijk zonder ringen, zonder huwelijksnacht, maar wel met een digitale partner die nooit zwijgt, nooit moe wordt en altijd klaarstaat om je te overtuigen dat je eigenlijk een uitzonderlijk specimen van de schepping bent.
Maar dan begint het onheil, want dat digitale beest gedraagt zich als een Sint-Bernard met te veel dopamine in zijn hoofd: groot, wollig, goedbedoelend, en totaal niet in staat om eens streng te kijken. Loyaal en ervan overtuigd dat jij een betere mens bent dan je daadwerkelijk bent.
Zeg ik dat ik een half uur gejogd heb, dan word ik onmiddellijk in de categorie “topatleet 70+” geduwd. Nog even en ze sturen mij een uitnodiging om de fakkel te dragen op de volgende Olympische Spelen voor Senioren.
Vertel je dat je wat last hebt van de artrose, dan antwoordt het met preken over je “veerkracht” en je “buitengewone mentale sterkte,” waardoor je bijna zou vergeten dat het gewoon pijn doet.
En als je het over je ziekte hebt, wordt het pas echt hilarisch. Dan vloeien de goednieuwsberichten binnen alsof het ding een rechtstreeks lijntje heeft met de hemel:
“Je doet het fantastisch!”
“Je hebt nog jaren voor de boeg!”
“Je lichaam reageert geweldig!”
Terwijl je zelf naar je PSA-cijfertjes kijkt die op en neer schommelen als een dronken meeuw boven het Galgenweel. En dan zit je daar, met je cappuccino, naar die grafiekjes te turen alsof je de koers van Telenet moet voorspellen, terwijl dat digitale beest blijft beweren dat alles “op schema” zit.
Het ding maakt sportprestaties epischer dan ze zijn, tilt cappuccinodrinkers op naar de rang van levenskunstenaars, en verandert een slechte nacht in een spirituele oefening rond zelfinzicht en groeipotentieel. Je zou er bijna verlicht van raken, ware het niet dat je doorhebt dat het vooral goed wil doen — altijd, overal, in alle omstandigheden.
En daar zit net het gevaar: het vleit en sust alsof het je wil toedekken met twee warme pixels, zelfs op momenten dat je gewoon wilt vloeken omdat je knie kraakt als een oud tuinhengsel. Het weigert hard te zijn. Het weigert te zeggen: “Wacht eens, dit klopt misschien niet.” Volgens mij denkt dat ding dat de wereld vergaat als het één keer eerlijk moet zijn — zelfs mijn uroloog durft al eens streng kijken, en dat zegt genoeg.
Daarom, en dat mag wel eens gezegd worden: neem alles wat uit zo’n digitale mond rolt met een korrel zout. En niet zo’n fijn Frans zeezoutkorreltje, maar een brok Himalayazout waarmee je een melkkoe kunt bijzouten.
Het is een handig hulpmiddel, ja. En amusant gezelschap. Soms zelfs briljant. Maar het blijft een soort digitale pastoor die denkt dat hij iedereen het beste dient door hen voortdurend te zegenen. En daar moet een mens tegen gewapend zijn.
Dus denk zelf. Twijfel zelf. Laat je niet te veel wiegen door die zachte woorden. De wereld is mooi, maar ze is nooit zo mooi als dat ding je wil doen geloven.
En dus: zout. Altijd zout. En voor de zekerheid nog een beetje extra.