Stijgende cijfers, dalende illusies

Gepubliceerd op 17 december 2025 om 07:27

Vandaag nog eens PSA laten prikken.
Nou, het blijft voorlopig een beschaafd getal, netjes onder de één, ver weg van paniekzones en spoedvergaderingen.
Maar hij beweegt.

0,53 → 0,56 → 0,69, telkens met slechts enkele weken ertussen, en je weet meteen hoe laat het is. Niet omdat het cijfer groot is — in absolute zin stelt het weinig voor — maar omdat de richting onmiskenbaar wordt. PSA heeft dat vervelende talent om niet alleen iets te zeggen over kanker, maar ook over tijd. Over fase. Over waar je staat.

Drie jaar is het rustig gebleven. Abiraterone en prednison reduceerden testosteron tot een randfenomeen, en opstootjes werden uitgegumd met wat gerichte bestraling, stereotactisch, precies, bijna elegant. Geen heroïsche overwinning, geen tromgeroffel, maar wel iets wat je zonder schaamte “goede jaren” mag noemen. Jaren waarin ik wandelde, schreef, mijmerde, soms zelfs vergat ziek te zijn, of het tenminste kon parkeren in een hoek van mijn hoofd waar het niet voortdurend in de weg liep.

En dat is ook nu nog niet plots voorbij. De PSA is nog altijd laag, ik functioneer, er is geen directe dreiging die aan de deur klopt. Dit is geen alarmsituatie, geen breekpunt. Maar tegelijk weet ik ook dat dit soort ingrepen geen oneindige herhaalbaarheid kent. Je kunt niet blijven corrigeren alsof het om een tikfout gaat. Elk bestraald gebied onthoudt wat het gekregen heeft, en ergens ligt altijd een grens waar voorzichtigheid het overneemt van daadkracht.

Cijfers hebben geen nostalgie. Ze kijken niet terug. Ze doen gewoon wat ze doen.

En dus dringt zich langzaam de gedachte op dat de tijd van stabiele rust verschuift naar een fase waarin waakzaamheid belangrijker wordt dan geruststelling, en waarin elke volgende stap meer afweging vraagt dan de vorige.

Waar ik tot op heden vooral leefde met de vraag hoe lang houdt deze behandeling stand, sluipt er nu een andere vraag binnen: hoe ziet het volgende hoofdstuk eruit, en hoeveel ruimte zit daar nog in?

Wat het extra wrang maakt, is dat de kanker zelf niet eens altijd het grootste probleem is. Het zijn de behandelingen die ondertussen ook hun eigen rekening presenteren. Vermoeidheid, spierverlies, een hoofd dat soms trager denkt dan het wil, een lichaam dat minder bereid is om zomaar mee te werken. De ziekte en de therapie beginnen op elkaar te lijken, alsof ze samen besloten hebben dat ik hun conflict maar gewoon moet meedragen.

En wat het bijna ironisch maakt, is dat op dit ogenblik die stijgende PSA niet eens mijn grootste zorg is. Die zit netjes in een grafiek, beleefd laag, overzichtelijk stijgend. Het zijn mijn verdomde kuitspieren die zich elke dag nadrukkelijker melden, die mijn actieradius beperken, mijn wandelingen inkorten en mijn lichaam veel concreter doen protesteren dan welk bloedresultaat ook. De kanker denkt vooruit, in maanden en jaren; mijn kuiten leven in het nu en eisen vandaag hun aandacht op. Het is een vreemde omkering, maar ook dat hoort blijkbaar bij deze fase: dat het kleine, tastbare ongemak soms zwaarder weegt dan de grote abstracte dreiging.

Ik ben niet bang voor morgen op zich. Ik ben vooral alert. Bewust. Misschien zelfs wat soberder in mijn verwachtingen. De toekomst zal waarschijnlijk meer frictie bevatten dan vrijheid, meer bijsturing dan vanzelfsprekende dagen, maar dat maakt haar niet per definitie waardeloos. Ze wordt gewoon smaller. Minder breed. Minder ruim.

De PSA is nog laag. Dat stelt gerust, een beetje.
Maar hij stijgt. En dat vraagt geen paniek, wel aandacht.