Ik heb zo gezegd nog de tijd gekend dat er aan zee échte, glazen, wanhopige flessen aanspoelden met geheimzinnige, soms stenografische, met bloed geschreven boodschappen in, afkomstig van drenkelingen of schipbreukelingen, die ergens op een verlaten eiland waren op het strand geschoven door een meewarige golf. Een heel droevig en deerniswekkend eiland, eentje zonder die mooie meisjes uit de mopjes, een eiland zonder onderschrift, met alleen een paar vervelende muggen en voor de rest niks dan eenzaamheid en lege horizonten.
En gelukkig een lege fles.
Het is mij wel altijd een raadsel gebleven hoe potentieel die lege fles daar altijd terechtkwam. Maar goed, die fles was er en zij deed dan dienst als communicatiemedium.
En op een mooie morgen spoelde zij dan aan in Wenduine of Blankenberge. Met een briefje erin, waarop de boodschap geschreven stond, want die drenkelingen hadden altijd potlood en papier bij. Dat is dus ook definitief voorbij.
Ik ben de laatste maanden nogal op het strand gaan wandelen, liefst op de scheidingslijn van de branding, waar de schelpjes knisperig kraken onder je rubberzolen en waar vroeger de strandjutters dagelijks, maar vooral na een storm, hun buit gingen sprokkelen.
Toen waren daar soms van die flessen bij.
Nu niet meer. Hooguit een lege, rode, plastieken flacon van curry ketchup of een koffiefilter. Soms met kwal.
De heerlijke tragiek van die romantische matrozen op eenzame eilanden is ver te zoeken.
Als er nu nog ergens een fles zou aanspoelen, dan...
zat daar waarschijnlijk een pornografisch gedicht in, of een foto van Madonna, en als je nu nog een onbekend eiland zou vinden, dan stond daar ongetwijfeld Robinson Crusoe op het strand tegen woekerprijzen te barbecuen. De tijd staat niet stil. En Robinson heeft nu een eigen motorboot met een dure mixer op de achterplecht. Zo voor grrrrrrr!
De Kerk probeert daar nog wat aan te doen. Want ik heb onlangs nog een zeewijding meegemaakt, lekker ouderwets met gehuurde vissers en vissersvrouwen in klederdracht en met ongezouten wijwater. De zee lag vol boten, die voor de gelegenheid religieus loeiden, met klaaglijk jankende meeuwen, die af- en aanvlogen.
Er werd, net als vroeger gebeden voor een wonderbare visvangst en voor een behouden thuiskeer, en er was veel volk om te komen kijken. Heel wat burgerlijke vakantiegangers die een druppeltje wijwater kwamen meepikken. Op het strand zag ik zelfs een dame rechtstaan en een bloot kruis slaan. Ze maakte van de gelegenheid gebruik om haar balkon te laten meewijden. En lei zich daarna weer deskundig op haar geïmproviseerde zonnebank om verder te kissen.
Prachtig wrakhout. Esthetisch schroot, want ze was niet zo jong meer.
Je kijkt dan toch maar. In gebed verzonken: “Heilige Wivina, behoedster van het openbare wegdek, bid voor ons!”
Maar we genoten passief mee, samen met de rest van de wereldbevolking.
“Zo vroeg op het seizoen!” zei iemand die er wat scheen van te kennen.
En de deken, hij zegende voort. De boten, die speels langs elkaar heen gleden, het strand, de grootste zandbak van heel West-Europa, de zee, het grootste zwembad van de hele EEG, de honderden badgasten, mannen en vrouwen, die aan het licht waren blootgesteld en die nooit zo gezond zouden worden, als zij wilden doen voorkomen.