GOCAR

Gepubliceerd op 18 december 2024 om 12:05

Hier is de tekst uit de afbeelding:


Go-car

Een van de grootste genoegens, maar niet altijd het meest onverdeelde van het grootvaderschap, is op een zonnige namiddag te mogen op stap gaan met één van je kleinzonen, die zo jong is dat hij nog kritiekloos alles aanvaardt wat opa zegt, zo’n kind dat nog denkt dat opa veel geld heeft, dus kapitalist is, en daarop nog trots is ook.
“Mijn opa heeft meer centjes dan die van u, want ik heb van hem een ijsje met drie bollen gekregen!”
Drie is in zijn ogen het absolute maximum, dat maken zelfs de Rockefellers alleen maar mee op uitzonderlijke feestdagen. En de Rotschilds hebben het één keer gedaan, in ’52, maar sinds toen hebben ze het niet meer herhaald. Zelfs de Dow Jones leed eronder.
Maar deze opa kijkt op geen kosten.
De zon schijnt, de zee ruist en de wind waait zo voorzichtig dat de wandelaars zeggen dat ze dit met Pasen nog niet dikwijls hebben meegemaakt.
Opa is gelukkig. Kleinzoon kennelijk ook. Opa kan nog eens alles kwijt over vroeger, hoe slecht zijn goeie, ouwe tijd was, opa kan rustig een potje liegen, of toch overdrijven, de echte vader is er tóch niet bij om te corrigeren of bij te sturen, want die moderne vaders hebben boekjes gelezen, terwijl opa het allemaal nog meer op het gevoel doet, gelijk vroeger, je hebt dat of je hebt dat niet, opvoeden kan je niet leren, dat is je aangeboren, dat is een kunst.
Kleinzoontje luistert braaf, want als hij het uithoudt tot op de hoek, dan mag hij een volledig uur go-carren. In die grote, snelle, gele. Als die vrij is.
Hij is vrij.
“Niet té vlug rijden,” zegt opa, “en niet te ver. En regelmatig omkijken.”

Hier is de tekst uit de afbeelding:


Kleinzoontje vertrekt tegen een tempo en zo wild dat Ayrton Senna er drie maanden schorsing zou aan overhouden. Na een paar seconden is kleinzoontje al helemaal uit het zicht verdwenen en omkijken zal er ook wel niet bij zijn.
Opa schakelt zijn oude transmissie dan ook maar een tandje hoger, slalomt tussen de rustige dijkwandelaars door, alsof zijn overkomst dringend gewenst werd op de boordradio, en een eindje verderop ziet hij hoe kleinzoontje een bejaarde man op de achillespezen ramt, zodat die weken, misschien maanden, mogelijk definitief uitgeschakeld is voor een probleemloze oude dag.
Opa blijft staan en kijkt vanuit de verte toe hoe het generatieconflict zich ontwikkelt. Hij voelt zich zo’n beetje gelijk die kapiteins van de Belgische Schepen in de Golf: als de oorlog voorbij is, zullen er nóg wel mijnen liggen om op te ruimen. Bovendien voelt opa zich niet zó bijster verantwoordelijk, want hij heeft het al wel eens meer opgemerkt, dat het kleinzoontje bepaalde trekken heeft, die duidelijk van de andere familie komen. Dat agressieve bijvoorbeeld, dat komt zeker niet van zijn kant, in geen geval.
Opa ziet dat kleinzoontje vluchtmisdrijf pleegt. Ook dat kan niet van zijn kant komen. Honderd meter later rijdt kleinzoontje in volle vaart in op een andere go-car, van een iets ouder jongetje, dat zo luid Frans spreekt en God, – Dieu dus, – erbij betrekt.
Opa haast zich om het communautair probleem te helpen oplossen, of het alleszins voorlopig nog even in te vriezen.
Hij maakt het Waalse jongetje erop attent dat we ons hier in Oostende op onvervalst Vlaams grondgebied bevinden, historisch gezien toch, maar dat pakt geen verf, en een Brusselaar, die beweert dat hij het heeft zien gebeuren, begint al over het probleem van twee snelheden en hij pleit voor faciliteiten.
Om de derde fase niet in gevaar te brengen, stelt

Hier is de tekst uit de afbeelding:


opa een compromis voor in de vorm van elk een babelut, die hij daarstraks gekocht heeft. En niet met een maaltijdcheck.
Even wordt er vrede gesloten en ze rijden een tijdje rustig naast mekaar. Elk in hun taal commentaar leverend op hun eigen echte en vermeende mogelijkheden. Maar 50 meter verder hangen ze opnieuw in mekaar. En de Waal is begonnen, opa heeft het met eigen ogen gezien, maar hij zit wel te krijsen gelijk 600 Franchimontezen met een niercrisis.
“Kom,” zegt opa. “Wij keren terug naar ons dorp. Maar ik zal me nog wel eens bedenken, eer ik mijn kijk- en luistergeld betaal...”
Kleinzoon moet nu naast hem blijven rijden, rustig, veilig.
Opa loopt ernaast met een hypergeventileerde glimlach, want hij heeft ook een babelut in zijn mond gestoken en die blijft nu vervelend aan zijn gebit trekken. En je kunt je gebit toch niet uitdoen met al die mensen. Ook al zijn er in die buurt personen, die veel subtielere prothesen laten vallen.