NEIGHBOURS

Gepubliceerd op 13 januari 2025 om 18:59

Wat tv-kijken betreft hebben wij nog altijd een goede taakverdeling: ik krijg de zapmachine, en Mevr willy kiest de programma’s.

Dus, in een vorig leven waarin mijn prostaat nog vrolijk mee plaste en ik nog geen kanker had, keken we dagelijks naar Neighbours. Niet voor de acteerprestaties, want daar kon zelfs een uitgedroogde cactus in de Australische zon nog leven in blazen. Neen, ik keek omdat ik ze nodig had. Die buren. Mijn buren. Jarenlang zijn het de enige buren geweest waar wij contact mee hadden, met wie wij meeleefden. En het geeft je, in zo’n provinciaal nest als Wommelgem, toch een heerlijk gevoel te kunnen zeggen dat je naaste buren Australiërs zijn.

Zelf had ik trouwens liever naar Kabouter Plop gekeken — ook een soort soap, maar dan met kortere beentjes en minder overspel. Helaas vond Mevr willy dat dan weer té kinderachtig voor volwassenen, zelfs als die volwassen man in kwestie zich bij momenten al behoorlijk onvolwassen voelde.

Dus werd het Neighbours. Met open armen ontvangen, als familie. En eigenlijk… had ik daar vrede mee.

In Neighbours gebeurde nooit veel. Dat was net het fijne. Niemand werd er zomaar omvergereden, geen enkel kind viel plots dood van de trap, en als iemand kanker kreeg — ja, dat gebeurde, ook daar — dan was dat meestal netjes opgelost binnen zes afleveringen, met een bezoek aan een specialist en een wandeling langs het strand bij zonsondergang. Zonder braken, zonder bestralingsschema’s, zonder prednisonkop.

En vreemd genoeg troostte me dat.

Want zie, in Thuis — waar we intussen op zijn overgeschakeld — krijg je nauwelijks tijd om op adem te komen. Daar hebben ze meer miserie dan stoelen in Bar Madam. Iedereen krijgt er ooit wel kanker, belandt in de psychiatrie of verdwijnt spoorloos tijdens een fietstocht naar de bakker. Kinderen komen plots uit vorige relaties, partners gaan vreemd nog voor het openingsdeuntje afgelopen is, en als er eens iemand doodgaat, dan blijkt die drie seizoenen later toch ergens in Thailand te zitten met geheugenverlies. Het lijkt wel mijn medisch dossier, maar dan met meer make-up en minder doktersverslagen.

Toch blijf ik kijken.

Niet omdat ik denk dat ik ooit nog in de woonwijk van Frank en Simonneke zal belanden, hoewel… (als ik lang genoeg blijf leven, zou ik in die wachtkamer wel passen — een beetje zoals een vergeten bijrol met een wandelstok). Maar omdat het helpt. Echt. Om te zien dat anderen ook sukkelen — al is het fictief en professioneel belicht. Omdat je dan, op een dag waarop je weer een scanresultaat kreeg dat niet naar vakantie rook, even kunt denken: “zie je wel, bij hen is het ook kommer en kwel.”

En ja, ik weet het. Het is maar televisie. Maar als je eigen leven soms aanvoelt als een soap zonder pauzeknop, dan mag je jezelf gerust verliezen in een wereld waar kanker altijd nog net op tijd ontdekt wordt, waar de juiste chirurg altijd beschikbaar is, en waar niemand sterft aan botpijn of een foute combinatie van medicatie en onnozelheid.

Dus ja, ik kijk nog. En ik hoop dat Thilly eindelijk rust vindt, dat de begrafenisondernemer zijn eigen verdriet eens verwerkt, en dat Mevr willy op een dag weer samen met mij naar Kabouter Plop wil  lijken. wil kijken.

En ik hoop, heel stilletjes, dat mijn kanker ook eens denkt: “Zeg, het is genoeg geweest. We gaan hier niet nog dertig seizoenen aan breien.”

Maar tot dan… zappen wij verder.