test
Kop als een ballon, hart als een Bourgondiër
Sinds die verdomde prednison mijn kop heeft opgeblazen tot iets wat nog het meest wegheeft van een pompoen op steroïden, ben ik — tegen mijn natuur in — op dieet gegaan.
Niet uit overtuiging. Uit schaamte. Want als je ’s morgens wakker wordt en denkt: wie is die mollige oom in mijn spiegel?, dan weet je dat het menens is.
Dus ja.
’s Morgens fruit. ’s Middags een tomaat met wat wortelen. Pfff. Dat houdt geen mens vol. En als je als kankerlijer dat ook nog allemaal moet ontzeggen… dan blijft er niks meer over van het leven. Dan zit je daar, kaal en vermoeid, met een wortel in je hand en het idee dat je gezond bezig bent. Terwijl je diep vanbinnen huilt om een verloren bloedpens.
Ik eet graag.
En niet zomaar graag. Nee nee. Ik eet alsof het mijn laatste avondmaal is. Elke dag. Meerdere keren. En telkens hoop ik dat de chef zijn best heeft gedaan. Alleen ben ik meestal zelf de chef, dus dat valt wat tegen.
Natuurlijk weet ik ook wel dat je tegenwoordig moet opletten. Alles is vet, zout, verdacht, hormonaal besmet of allicht ooit eens getest op muizen met sociale angststoornissen. Mensen lezen geen menukaart meer — ze doen aan data-analyse.
“Deze salade heeft maar 247 kilocalorieën per portie, met een glycemische index van 32. En die dressing? Biologisch, glutenvrij, zonder E-nummers.”
En ik? Ik voel dan hoe mijn tong zich omdraait van verdriet.
En dan heb ik het nog niet over de Mechelse koekoek, al dan niet van zijn stokje gevallen. Of blote kwartels in portosaus, met een druifje op haar borst. Of kikkerbillen, gebakken in look zoals het hoort, op grootmoeders wijze. En lever, hersens, maagwand, darmworst…
Elke nacht. Terwijl mijn weegschaal zwijgt uit zelfbescherming.
Soms voel ik me wel een beetje schuldig. Echt waar. Dan lees ik over bedreigde diersoorten en zie ik zo’n pad met zijn indommelende ventje op de rug, en denk ik: kijk, da’s tenminste een relatie waarin iemand nog zijn man draagt.
En toch. Toch volhard ik in de boosheid. Want als het over eten gaat, is berouw bij mij meestal pas gepland ná het toetje.
Ik probeer dus een beetje te matigen. Een béétje.
De speculaas wordt doormidden gebroken. De bloedpens niet meer gebakken in reuzel maar in olijfolie. En de barbecue… die mag nog, maar dan met groenten ertussen. Of wat er voor doorgaat.
Maar ik zeg er eerlijk bij: als genieten mijn leven verkort, dan hoop ik dat ik tenminste sterf met een plak lever onder mijn tong en een tevreden boer op mijn lippen.
En als Mevr willy dan vraagt: “Zeg, had je er écht zes gegeten?”
Dan zeg ik: “Natuurlijk niet, schat. Eén was al meer dan genoeg.”
Waarop zij knikt. En ik glimlach.
En samen zwijgen we over de rest — wat, eerlijk gezegd, ook veel calorieën spaart.