LACHEN IS NIET ALTIJD OM TE LACHEN

Gepubliceerd op 27 mei 2025 om 08:04

Lachen doe ik graag. En vaak. Vooral als er weer zo’n enquête passeert over “geluksgevoel bij chronisch zieken”. Je kent dat wel: met vragen als “Voelt u zich nog hoopvol?”, “Lacht u minstens drie keer per dag?”, en “Is daar een psycholoog bij betrokken, of doet u dat zelfstandig?”

Bij zo’n vragenlijst kan ik mijn pret niet op. Humor is voor mij geen luxe, maar een soort rollator voor het gemoed. Je loopt er niet lichter mee, maar zonder donder je gegarandeerd tegen de vlakte. Al moet ik toegeven: sinds mijn diagnose is het lachen mij wat in de schoenen gezakt, ergens tussen de steunzolen en het restje zelfrespect. Maar het staat er nog — wankel, maar aanwezig. Als een oudemensenlach die piept bij het opstaan.

Dus ja, ik lach nog. Maar onbezorgd? Nee. Dat ligt achter me, ergens bij de andere dingen die ik ben kwijtgeraakt.

En als ze me dan vragen: “Meneer, wanneer hebt u voor het laatst goed gelachen?”, dan antwoord ik steevast: “Het lachen? Dat was een ongeluk.” En dan denk ik aan vader Abraham — niet Pierre Kartner, wel de aartsvader uit Genesis.

Want, geloof het of niet, volgens de Bijbel was Abraham de eerste mens die lachte.
Genesis 17, vers 17, voor de liefhebbers:

“Toen wierp Abraham zich op zijn aangezicht en lachte.”

Logisch ook. Je bent 99, je hebt al jaren geen actie meer gezien, en dan komt God je vertellen dat je nog vader gaat worden. Nou, als ze mij op mijn 99ste met dat nieuws komen, dan bel ik eerst de spoeddienst, dan de media, en daarna Mevr willy. In die volgorde.

Abraham dacht dat het een grap was. God dacht dat het extase was.
Zo is het lachen ontstaan: uit pure miscommunicatie.
En sindsdien denken mensen dat lachen iets goeds is — een teken van blijdschap, van lichtheid. Maar het begon als wanhoop met een glimlach.

Want laten we eerlijk zijn: vaak lachen we niet omdat we vrolijk zijn, maar omdat we het anders niet trekken. Je lacht bij het slechte nieuws van de dokter, omdat je anders iets stukmaakt. Je lacht wanneer iemand zegt: “Je ziet er nog goed uit,” terwijl je jezelf nauwelijks nog herkent in de spiegel. Je lacht omdat mensen dat van je verwachten. Om hen gerust te stellen. Of gewoon omdat zwijgen nog pijnlijker zou zijn.

En dus is lachen geëvolueerd van een Abrahamitisch misverstand tot een sociaal aanvaard masker. Je zet het op wanneer de wereld te hard, te ruw of te zinloos is. Je lacht als je pijn hebt. Je lacht als je bang bent.

Maar heel soms — heel even — lach je omdat je het meent. Omdat iets je écht raakt, onverwacht en zonder reden.
Dat zijn de mooiste lachjes. Die van vóór de diagnose. Of er dwars doorheen.
Zeldzaam als mirakels. Maar ik geloof erin. Want ik heb ze nog gezien.
En soms, héél soms, zijn ze van mij.