Applaus

Gepubliceerd op 8 september 2025 om 07:18

Waarom ik geen applaus krijg bij het plassen
Of hoe de cirkel zich sluit, met een droog verbandje en zonder tromgeroffel

Toen ik klein was — en ik bedoel echt klein, van dat formaat waarop je nog in je blootje op een potje werd gezet — toen was plassen een prestatie. En wel eentje van formaat.

Als ik netjes in mijn potje had geplast, dan werd daar enthousiast op gereageerd. Mijn moeder riep: “Braaf ventje!” Mijn vader gaf me een klopje op het hoofd alsof ik net de Nobelprijs had binnengehaald. De buurvrouw kreeg het te horen, de grootouders applaudisseerden, en ik kreeg een koekje. Voor een straaltje pis.

Er hing zelfs een kalendertje aan de muur, met zonnetjes en stickers. Eén droog pampertje betekende twee plakkers. Twee droge dagen op rij, dat was gelijk aan een halve speelgoedtractor. Zo leerde ik: controle over je blaas is iets om trots op te zijn. Iets waar applaus bij hoort.

En daarna… ja, dan kwam er een halve eeuw van vanzelfsprekendheid. Je plast. Je spoelt door. Geen sticker. Geen koekje. Niemand die het opmerkt, behalve misschien je huisarts bij het jaarlijkse bloedonderzoek.

Tot je prostaat besluit om van de ene dag op de andere het verzet aan te tekenen.

En plots ben je terug bij af. Terug bij het potje. Terug bij het droog blijven. Terug bij de nachten waarop je als een ninja naar het toilet sluipt, met een slapende blaas en een alerte schaamte.

Ik draag tegenwoordig een verbandje. Zo’n discreet dingetje dat zogezegd “je vrijheid bewaart”. Nou. Mijn vrijheid heeft de geur van cellulose en menthol. En dat verbandje, lieve mensen, dat is een soort waarheidsgetrouwe dagboekschrijver: het noteert onverbloemd wat mijn sluitspier heeft laten schieten.

Soms — heel soms — eindigt zo’n dag met een droog verbandje. Dan voel ik iets wat ik sinds mijn tweede levensjaar niet meer gevoeld heb: triomf. Pure, ongefilterde triomf. Ik heb geplast wanneer ik dat wou. Niet mijn prostaat. Niet mijn bekkenbodem. Ik.

En toch. Geen applaus. Geen zonnetje op het kalendertje. Geen koekje van Mevr willy — hoogstens een nuchtere opmerking: “Je hebt ook bijna niks gedronken vandaag.”

Soms droom ik dat ik wakker word zonder nattigheid. Dat ik geslapen heb. Doorheen de hele nacht. Een natte droom van de zuiverste soort — zonder nattigheid. En als dat dan écht gebeurt, wil ik juichen. Ik wil mijn bed uit springen, dansend in mijn pyjama, en roepen: “Kijk eens, droog gebleven!”

Maar ik doe het niet. Want ik ben volwassen. En volwassen mannen springen niet zingend uit bed om een droge onderbroek. Behalve in stilte.

Toch is het raar, vind je niet? Hoe we als peuter overgewaardeerd worden voor elke druppel die we netjes droppen, en als oude kerel die hele erkenning moeten missen terwijl het dubbel zo moeilijk geworden is. Alsof de cirkel zich sluit, maar dan zonder applaus.

Maar goed. Dit is mijn nieuwe normaal. Geen stickers. Geen koekjes. Geen fanfare. Alleen ik, mijn incontinentie-light, en af en toe een goedgemikt moment van controle.

En als ik ’s avonds mijn verbandje bekijk, en het blijkt kurkdroog, dan knik ik. Naar mezelf. Naar mijn innerlijke peuter. Die het toch maar mooi geflikt heeft.