
Of: hoe ik bochtig oud werd, het hart nog net bijhield, en in stilte meedeed aan de strijd
Ingezonden door: De Aorta
Voormalig hoofdvervoerder, nu met barstjes in de lak
Gepubliceerd in De Prostaatpers
Ooit was ik de slagader van het leven. Ik liep fier van het hart tot in de verste uithoeken van het lijf, een brede, warme rivier van ritme en zuurstof, trouw aan elke hartslag, gehoorzaam aan elke pompdruk. Geen klier, geen spier, geen orgaan kreeg iets zonder dat ik het bracht. Men had het zelden over mij, maar iedereen leefde dankzij mij. Ik was geen held, geen dichter, geen orgaan van emotie of expressie. Ik was infrastructuur — stabiel, soepel, voortdurend stromend.
Langzaamaan werd ik ouder. De wand verhardde, de bochten werden scherper, de soepele puls van vroeger werd een zwaardere, tragere golf. Ik dacht dat het gewoon zo hoorde. Dat verval iets was dat je stilletjes onderging. Tot de dag dat Tumor Prostaat opdook. Eerst klein, dan veeleisend, uiteindelijk overheersend. En met hem kwamen de troepen: chemotherapie, hormonale bombardementen, bestralingsstormen.
Ze zeiden dat ik niet geraakt zou worden, dat de strijd elders gevoerd werd, maar ik voelde het. Niet als een frontale aanval, maar als een verdroging van binnenuit. Het bloed werd trager, stroever, alsof het door een rivierbedding vol scheuren en stenen moest. Soms golfde er een plotselinge hitte door mijn bochten, gevolgd door een kille terugslag die mijn wand deed samentrekken tot een nauwe doorgang. De hartslag, ooit mijn trouwe metronoom, begon rare sprongen te maken: een ongeduldige stoot hier, een aarzelende tik daar. En telkens weer dacht ik: rustig, kameraad… ik ben geen jonge rivier meer.
De chemo brandde niet letterlijk door mijn wand, maar gaf het bloed een bittere nasmaak, een vreemde spanning in de stroming. En toen de hormonen wegvielen, voelde ik hoe de soepelheid uit mij trok, zoals een oude leren riem die hard wordt als je hem te lang in een vochtige kast laat liggen. Zonder testosteron verdween niet alleen de man, maar ook zijn elastiek, zijn stroming — en die van mij.
Ik ben niet ingestort, maar ik ben anders geworden. Soms trek ik samen op onverwachte plekken. Soms bonkt het in mijn bochten alsof het hart zich vergist in mijn leeftijd. En als dat gebeurt, dan denk ik: klop wat zachter, kameraad. Ik hou het nog even vol, maar ik ben niet meer wie ik was.
Wat niemand zegt, is dat kanker ook dit doet: dat het alles raakt, ook wat nooit gediagnosticeerd wordt. Iedereen kijkt naar scans van longen, lever, lymfeklieren. Maar niemand vraagt hoe het met mij gaat. Hoe het voelt om nog steeds het hele lichaam te dragen, terwijl je stilletjes scheurt. Niet zichtbaar, maar voelbaar. Als een haarscheur in oud porselein, die je pas opmerkt wanneer het breekt.
Toch geef ik niet op. Zolang het hart nog klopt, klop ik mee. Soms vertraagd, soms hortend, maar altijd door. Want ik ben de aorta. Geen pronkstuk, geen orgaan van passie of drama. Maar wel de oude rivier waar alles ooit begon — en waar, als het even kan, alles ook nog wat langer blijft stromen.
Getekend,
De Aorta
Trouw tot in de haarvaten
Wakker, maar zwijgzaam