een veldrapport uit het auditieve front,
opgetekend door Leuko de Eerste, zoon van Stamcel
gepubliceerd in De Prostaatpers
Er gaat geen dag voorbij of het lichaam herinnert me eraan dat waakzaamheid geen luxe is, maar een plicht — een eeuwige paraatheid in een wereld die wemelt van opportunisten, virale saboteurs en bacteriële schurken die geen rust kennen, zelfs niet tijdens de slaap van hun gastheer.
Ik had me nauwelijks weten te ontdoen van de laatste restjes snot die nog als een taaie herinnering aan mijn vorige veldtocht kleefden — cytokinen glansden nog tussen mijn schubachtige membraankanten, een vleugje histamine dampte uit mijn poriën, en in mijn lymfatische lendenen sidderde nog de nasmaak van overwinning — of daar kwam het bevel: “INFILTRATIE. ZONE OOR. MIDDENOOR LINKS.”
Het bevel werd koud doorgeseind via de hypothalamus, zonder voorafgaand overleg, zonder coördinatie met het beenmerg, zonder enig teken van dankbaarheid voor mijn vorige heldendaden. Maar zo is oorlog: onpersoonlijk, cyclisch, en vooral vermoeiend.
De aanval was geslepen, een klassieke Virale Guerrilla-infiltratie, vakkundig uitgevoerd via de smalle sluipweg die de vijand al eeuwen kent: de buis van Eustachius. In stilte omhooggekropen, als een slang door een riool, terwijl de mens vredig lag te snurken met open mond, zijn linkerneusgat licht kloppend van ontkenning.
Het begon zoals het altijd begint: subtiel, met geruis, als het gefluister van onheil in de verte; vervolgens getik, dan gekraak, en uiteindelijk die onheilspellende druk, alsof een vergeten ballon langzaam werd opgeblazen in een kamer waar de muren niet konden wijken.
Ik wist het meteen: dit was geen gewone verkoudheid. Dit was Otitis Media Purulenta Maxima — een naam die in de kringen der witte bloedcellen enkel gefluisterd wordt, en dan nog het liefst in een ver gehemelte, met neergeslagen kern.
En dus trok ik ten strijde. Niet als held, maar als overlevende.
Mijn compagnie bestond uit wat er nog restte van het vorige conflict: een elitekorps van mastoïdale macrofagen, gehard door pus en getekend door trauma; drie zenuwachtige trommelvliesbewakers met hyperacusis; een B-cel met geheugenverlies en een zijdelingse afkeer van decibels; en ikzelf — Leuko, de Eerste, nog steeds zonder rang, maar met een reputatie die men stilaan begon te fluisteren in het merg.
De vijand bleek niet enkel virulenter dan gedacht, maar ook verraderlijk georganiseerd. Voorop ging een virus met spikes als juwelen en een overdreven gevoel voor theatrale entree, gevolgd door de Stafylokokkige Stinkbrigade — een legertje etterbacteriën met ongepoetste enzymen, gehuld in biofilm en met een reputatie om zich te nestelen in vochtige ruimtes waar hoop en zuurstof schaars zijn. Ze hadden het slakkenhuis reeds verschanst, de gehoorbeentjes lagen als relikwieën op een altaar van etter en de buis van Eustachius lag bezaaid met de resten van stervende trilhaartjes.
We vochten.
We vochten in de nauwe gangen van het oor, waar elk geluid werd weerkaatst en vervormd tot oorlogskoor, waar nieskanonnen afgingen als symfonieën van wanhoop en waar elke ademhaling klonk als een naderende storm. We vochten tegen echo’s en tegen hallucinaties, tegen ons eigen gebrek aan richtingsgevoel en tegen de plots opkomende tinnitus van een ooit vrolijk fluitend mens.
En toen — op het moment dat ik dacht dat zelfs ik niet meer wist wat boven of onder was, en mijn celwand kraakte van vermoeidheid — begon het te suizen. Een vreemd, zindelend geluid, alsof een fluistering van genezing zich voorzichtig een weg zocht door het ontstekingsgewoel.
En ineens… plop. Een geluid zo banaal en toch zo goddelijk.
Het trommelvlies schokte lichtjes. De druk daalde. De etter trok zich terug als een verslagen leger. De vloeistof, die tot dan toe het evenwichtsgevoel saboteerde, stroomde af als regenwater na een zomerstorm.
En ik — ik viel op mijn knieën, of wat daar in cellulaire termen voor doorgaat, en ik weende. Niet uit zwakte, maar uit iets dat vermoedelijk verwant is aan betekenis.
Want ik wist: we hadden het gehaald. Voor even, misschien. Maar genoeg om opnieuw een dag te verdienen.
Sindsdien wordt mijn naam gefluisterd in de oorbotten. Niet luid, want het gehoor is nog herstellende. Maar met eerbied.
Want zelfs het binnenoor heeft nu een geheugen.
En Leuko…
Leuko is daar een deel van geworden.