4: DE DARMEN DER DUISTERNIS

Gepubliceerd op 27 juli 2025 om 15:47

4. De Darmen der Duisternis

Het begon met een alarm dat als een zware gong door het lichaam sloeg.
In de bovenbuik knetterde het zenuwstelsel van paniek.
De oorzaak? Mosselen. Bedorven mosselen.

Leuko en Clemaciet kregen het signaal nog voor ze hun uitlopers hadden losgemaakt van de longwand waar ze net op adem kwamen.
En nog geen minuut later waren ze op weg.
Wat ze niet wisten, was dat dit geen gewoon gevecht zou worden. Dit zou een tocht worden door de donkerste krochten van het lijf.


De darmen lagen er bij als een ondergrondse stad in nood.
Wat normaal een goed geoliede transportband was, met trage, ritmische samentrekkingen, was nu een wilde, deinende tunnel, nat en warm, waar een walgelijke stank tegen de wanden plakte.
Elke bocht, elk plooitje droeg sporen van verraad: gifstoffen, klodders slijm en vijanden die zich verscholen alsof ze deel uitmaakten van de muur.

De bodem was glibberig.
Elke stap betekende uitglijden, telkens weer overeind krabbelen en verder ploeteren.
De stank kroop in hun membranen.

“Wat een plaats,” bromde Leuko, terwijl hij zich een weg trok langs een darmplooi.

“Blijf bij me,” zei Clemaciet. Ze keek niet om. Haar ogen, of wat voor ogen cellen ook hebben, waren strak op het pad gericht.


Al gauw waren ze niet meer alleen.
Uit het slijm kropen bacteriën, zwermen van salmonella en campylobacter, die zich met giftige uitsteeksels naar voren wierpen. Achter hen, vanuit de plooien, gleden virussen mee, kleine, snelle sluipmoordenaars die in stilte toesloegen.
Het hele rioolstelsel was één hinderlaag.

Leuko stormde er als eerste op af – zoals altijd. Hij was snel, fel en roekeloos.
Hij haalde er één neer, nog één, maar toen schoof de vloer onder hem weg. Hij gleed een paar centimeter achteruit en een nieuwe groep vijanden sloot de weg af.

“Rustig!” riep Clemaciet.

Ze zette zich breed neer, blokkeerde de gang met haar lichaam en opende een pad voor hen beiden. Waar hij probeerde door de vijand heen te breken, werkte zij anders: afleiden, insluiten, vernietigen.

Ze werkten samen zoals in de longen, maar deze keer voelde het anders. Alsof ze elkaar beter aanvoelden, alsof de chaos van de longen hen had klaargestoomd voor dit riool.


Dieper naar beneden werd het nog erger.
De lucht was zwaar en er was bijna geen zuurstof meer. Het stonk naar rotting.
Het gevecht verschoof van snelheid naar uithouding: één bocht na de andere, vijand na vijand.
Tot ze bij de grootste ruimte kwamen: een darmkamer die eruitzag als een hol, een rottende kathedraal.
En daar, in het midden, stond het.

Het hart van de chaos: een dikke laag bedorven materiaal waar de vijand zich had verzameld. Gifstoffen droop als pek langs de muren, en in het midden bruiste een kolkende massa bacteriën.

“Dit halen we niet alleen,” hijgde Leuko.

“Jawel,” zei Clemaciet kalm. “Maar je volgt mijn signaal.”


Ze liet hem voorgaan om de eerste aanval te leiden.
Hij stormde naar voren, zwiepte uitlopers links en rechts, en toen de vijand naar hem toe trok, gleed zij vanuit een zijgang naar binnen.
Het was een tactiek die ze zelf had bedacht: hij als aas, zij als zwaard.

Het werkte.
De vijand trok samen rond hem, en op dat moment brak zij door het midden, alsof een mes door een klonter boter gleed.

Binnen enkele minuten lag het hol vol gevallen vijanden.
En toen de darmen een golf peristaltiek loslieten, spoelde de hele rotzooi verder, richting uitgang.


De stilte na de storm was bijna ondraaglijk.
Leuko liet zich tegen de wand zakken en keek naar haar. Zijn kern pulseerde nog na van de inspanning.

“Je had dat al bedacht, hè?”

“Misschien,” zei ze.

Hij lachte. “Je bent anders dan ik. Slimmer.”

“En jij bent anders dan ik. Sneller. Misschien hebben we elkaar nodig.”

Ze zei het zonder aarzeling, alsof ze gewoon een feit vaststelde.
Maar hij voelde dat er iets in die woorden zat dat meer was dan strategie.

Voor een moment was er geen stank, geen slijm, geen chaos. Alleen die woorden.

“Dank je,” fluisterde hij.

Ze stond recht en stak hem haar uitloper toe.
“Kom. Er wachten nog gevechten.”

Hij pakte haar hand en trok zichzelf overeind.
Samen verdwenen ze in de duisternis, die hen nog lang zou herinneren.