Ik doe een stap terug. Dan nog een. Dan nog een.
Het kleine hertje is erg in de war. Van nature aarzelend, is ze nu gescheiden van haar moeder, deze mens blokkeert haar pad. Een toonbeeld van besluiteloosheid, ze zet een aarzelende stap voorwaarts, stapt dan terug, dan weer vooruit, trekt zich dan terug, en dan weer, de hele tijd terwijl ze naar mij kijkt en dan naar haar moeder die ze niet meer kan zien waar ze staat aan de andere kant van de heg langs de weg, wachtend op haar kind, roepend, wachtend.
Het hertje is nu alleen op de wereld en loopt gevaar.
Ik was moeder en kind tegengekomen die een kort bospad verlieten en de weg op gingen, naar, neem ik aan, groenere weiden. Ik was net deze smalle doorgang gepasseerd toen moeder achter me de weg op schoot, ervan uitgaande dat haar kind zou volgen.
Ik zag deze beweging en draaide me om. Moeder zag me en draafde weg in de richting waar ik vandaan kwam. Toen stopte ze en keek om, zich realiserend dat haar kind haar niet gevolgd had.
Want het hertje, een paar stappen achter haar moeder, had me zien omdraaien en verstijfde. Wilde, kon niet volgen. Bevroren van angst was ze op het pad gebleven, stapte toen terug voor de veiligheid, en nu was het onmogelijk om verder te gaan, of terug te keren naar het bos zonder haar moeder.
Deze mens staat in de weg.
Dit gevaarlijke wezen staat in de weg.
Dit ongenaakbare monster staat in de weg.
Het was een hachelijke situatie. Ik zag de moederhert, roerloos, naar me kijken, onzeker over wat ze nu moest doen. Ze zei iets in het hert, waarvan ik aannam dat ze haar kind wilde laten weten dat ze haar kind, hoewel ze haar niet kon zien, daar was, aan de andere kant van de heg, want geen van beiden kon de ander zien, omdat de moeder om dat hoge groen heen moest om bij mij weg te komen en het haar nu beschermde tegen het kind.
Het hertje zei iets in het Hert, waarvan ik aannam dat het ofwel “Help” was, ofwel “Wat moet ik doen?” ofwel “Kom terug, moeder.”
Ze vonden mij allebei schadelijk.
Ik deed nog een stap achteruit om het veiliger te maken voor het hertje om verder te gaan en de moeder te volgen. Nog steeds te dichtbij.
Omdat ik nog geen Hert sprak, kon ik noch moeder noch kind vertellen dat ik hen geen kwaad wilde doen, integendeel. Ik wenste hen beiden vrede, kracht en vreugde in hun hertenleven, maar ik had geen manier om het ze te vertellen.
Verbale communicatie is niet mogelijk.
Ik deed nog een stap achteruit. Nog steeds niet genoeg. Het hertje, nu roerloos, zag alleen mij, en probeerde te beoordelen, denk ik, wat een veilige afstand zou kunnen zijn.
Ik deed nog een stap terug. Nee, nog steeds niet genoeg.
En toen ik ze allebei zag, vooral de verbijstering en paniek van het hertje, weet ik niet zeker waar ik me vol liefde voelde. En ik voelde me vol liefde. En ik straalde liefde uit. En het hertje, gevangen in deze zachte bui, keek me plotseling aan met verbijsterde interesse. En de moeder, ook gevangen in deze zachte bui, keek me ook aan met verbijsterde herteninteresse.
Het hertje, dat er nu zeker van was dat ze veilig was en dat ze veilig kon bewegen, draafde de rest van het pad, liep langs mij heen en de weg op naar haar moeder. Daar draaide ze zich om en keek weer naar mij.
Moeder en kind, zij aan zij, keken mij aan met een prachtige, gedeelde en verbaasde belangstelling.
En ik hield van hen zoals ik nog nooit van hen had gehouden.
En dat wisten ze. Het hertje deed zelfs een paar stappen in mijn richting voordat moeder met een heldere, zachte hertenstem zei: "Misschien is het beter om het niet te overdrijven, lieverd."
“Maak je geen zorgen,” zei ik in het hert, “ik zal haar op geen enkele manier kwaad doen.”
“Dat weet ik,” zei de moeder, “maar we kunnen beter gaan.”
“Oké,” zei ik.
En terwijl ze wegliepen, met hun witte hertenkonten die als kleine schepen heen en weer wiegden, hield ik van ze zoals ik ze nog nooit eerder had liefgehad.
Waargebeurd verhaal.