
Na een lange dag in Gloriapolis – vol indrukwekkende lanen, geurige cappuccino’s en een fontein die per ongeluk champagne spoot – wilde ik gewoon naar huis.
Naar mijn bed.
Mijn kussen met nekondersteuning.
Een wolkje stilte.
Eventueel Mevr willy die me brommend toesnauwt dat ik “weer te lang boven heb rondgehangen met die engel met haar sneakers.”
Maar dat was buiten de Belgische spoorwegen én de Hemelse Teleportatiediensten gerekend.
“Er is nationale staking,” zei Olivia, zonder op te kijken van haar clipboard.
“Ja, dat weet ik,” zuchtte ik. “Daarom wilde ik net via de hemel terug.”
“Dat zeg ik: er is staking. Ook hierboven. De teleporteurs staken mee.”
“Watte?”
“Ze eisen minder zendingen naar Sector 13 en fatsoenlijke koffiepauzes tussen reïncarnaties. En ik geef ze geen ongelijk.”
“Dus… ik zit hier vast?”
“Jij zit hier vast. Ik zit hier nu met jou. Gij zijt mijn straf.”
“Gezellig.”
Ze blies een haarlok uit haar gezicht, vouwde haar vleugels weer in, en zuchtte: “Beheers je gelukzaligheid. We gaan op zoek naar logies. Kom, volg me”
We kwamen terecht in een woongebied dat eruitzag als een kruising tussen Lourdes, IKEA en een wellnesscentrum voor vrome zielen. Banners wapperden zachtjes in de zondige bries: “Slapen met zicht op het Eeuwige Licht”, “Ervaar stilte! Deel een kamer met een karmamonnik!” en “Nu ook met stiltebonus!”
Ik liep nieuwsgierig een zijpad in en stak mijn hoofd in een gouden portiek. Binnen hoorde ik zachte panfluitmuziek en iemand die sprak over “innerlijke flonkering”.
“Terugtrekken, willy,” fluisterde Olivia. “Dat is een retraitecentrum. Die mensen zijn al duizend jaar stil. Als jij daar binnenkomt en vraagt of er wifi is, krijg je collectief karmatisch boegeroep.”
We liepen verder langs wolken met uitzicht, engelensuites met harpkoepels, en een loungebar voor de elite der zielen.
Ik wees. “Daar wil ik slapen.”
Olivia snoof. “Dat is Villa Firmament. Alleen voor wie in stilte zijn schoonmoeder tot aan haar laatste adem verzorgde én daarna de volledige erfenis verdeelde zonder amaai te roepen. .”
Even verderop passeerden we een bordje: “Gedeeld harpgebruik – stilte vanaf 20u – uitzicht op het archief.”
“Hier zou je misschien nog net mogen logeren,” zei Olivia. “Als je niet snurkt.”
“Ik snurk niet.”
Ze keek me aan. “Willy, je draagt een duikmasker als je slaapt. En een neusfluit. Daar zijn klachten over.”
Ik probeerde te onderhandelen. “Wat als ik gewoon ergens op een verloren wolkje slaap? Een beetje uit het zicht, voor één nachtje, zonder gedoe. Als een nederige heiden ?”
“Wegens de staking zijn die allemaal volzet. Zelfs de Onrustige Zielenzone zit tjokvol. Daar delen ze de matras in shiften van twintig minuten.”
“Dus wat nu?”
Olivia zuchtte, tikte gefrustreerd op haar tablet, mompelde iets in Latijn (“Sanctus-excus-me”), en duwde uiteindelijk een klein, piepend deurtje open.
En daar stond mijn tijdelijke onderkomen:
Pfff....Een kruipkot van een wolk, met een ingezakt matrasje dat rook naar herinneringen van vorige zielen, een nachtkastje uit de collectie Minimalistisch Martelaarschap, en een aureoolvormig leeslampje dat alleen aansprong als je oprecht berouw toonde. Aan de muur hing een handgeschreven bordje:
“Niet op de rand zitten. Wolk nog herstellende van vorige gast.”
“Hier dus?”
“Hier dus.”
“Geen toilet?”
“Jawel, maar je moet het delen met drie pelgrims, een franciscaan en een voormalige paus in semi-rust.
“Hebben ze hier nachtlampjes?”
“Ja, maar ze werken op zonne-energie. Alleen... de zon werkt hier niet 's nachts.”
“Dus dan zit ik in het donker?”
“Bijna zoals in het aardse leven. Alleen zonder elektriciteitsfactuur en met minder gemopper van Mevr willy.”
" En ga slapen. Ik zie je morgen"
Nou ja. Ik rolde mezelf in wat pluisjes, fluisterde een klein ‘Ave Mevr willy’ en probeerde te slapen. Dat lukte vijf minuten, tot ik iets hoorde.
Een geruis.
Een flard incantatie.
Een walm van jasmijn, zelfgenoegzaamheid en een ondefinieerbare geur.
Ik schoof het gordijn van mist opzij en struikelde… over een mediterende engel in lotushouding. Volledig verlicht. Letterlijk.
“Namasté,” fluisterde hij.
“Namawadde?”
“Ik bén de stilte,” zei hij.
“Gij zit in de weg,” bromde ik. “Ik zocht het toilet.”
“Dat bén ik,” glimlachte hij.
“Ah, dat verklaart de geur,”
Olivia stond plots in de deuropening. “Alles oké hier?”
“Ik ben over een zenengel gestruikeld die zich uitgeeft voor het urinoir.”
Ze draaide haar ogen. “Willy. Ga nu eindelijk slapen. Nu.”
En zo spendeerde ik mijn eerste nacht in de hemel op een uitgewoonde wolk met spirituele overlast, een lamp die enkel werkte op schuldbesef, en uitzicht op een geparkeerde cherubijnenstep. Olivia gaf me nog een blik die tegelijk priesterlijk én opgevend was.
“Raak de harp van je buur niet aan.”
“Wat als ik er per ongeluk op ga liggen?”
“Dan speel je eerste bas bij De Wanklanken der Zaligheid. Zonder partituur.”
Ik zuchtte.
Stak mijn voeten onder het deken en dacht aan zuster Olivia.
Altijd vriendelijk, altijd in de weer, met een glimlach die ruikt naar lavendel en zaligverklaring — maar intussen haalt ze me vakkundig onderuit en parkeert ze me zonder pardon in een zesderangs verblijf.
Met fluwelen handschoenen doet ze me de duivel aan, en dan moet ik haar nog dankbaar toeknikken ook.
En toen dacht ik plots...
Wat als Olivia helemaal geen Olivia is? Wat als, zoals Zweef beweert, ik haar naam gewoon verkeerd gelezen heb? Of erger nog: dat ze in een vlaag van zondige inspiratie haar naam zelf veranderd heeft — gewoon de "O" in een "C" omgekat — en eigenlijk zuster Clivia heet? En Clivia in het Nederlands is Klivia.
En waarom moet ik dan ineens denken aan zuster Klivia? Je weet wel, die van Ja zuster, nee zuster.
Altijd opgewekt, altijd behulpzaam, maar voor je het weet zit je vast in haar vrolijke regime — en sta je zingend je lot te aanvaarden tussen dansende kamerplanten.
Nou… het zou véél verklaren.
Reactie plaatsen
Reacties