
Sinds de geruststellende uitslag van dat laatste neurologisch onderzoek — je weet wel, dat moment waarop ik stiekem al begon te googelen naar rolstoelen met gps — is mijn stressbestendigheid er met rasse schreden op vooruitgegaan. Ik laat me minder snel opjagen, zeg vaker "ach ja" in plaats van "godverdomme", en Mevr willy vindt dat ik minder snel met deuren smijt, tenzij het echt verdiend is.
Maar zelfs een gezegend brein kent zijn grenzen.
En die worden, helaas, nog al te vaak getest.
Door de dingen des levens.
Of beter nog: door één bepaald ding.
Zoals die vermaledijde, vastgeketende dop.
Vanmorgen weer prijs. Ik schenk melk in mijn cappuccino , zoals een Belg van stand dat doet — en plots floep, een halve wolk melk op mijn broek. Niet omdat ik beverig ben, niet omdat ik de fles vergeten was open te doen, neen. Maar omdat die stomme dop in de weg zit.
Want die dop zit dus sinds kort vastgeketend aan de fles. Niet als romantisch gebaar, niet uit loyaliteit, maar omdat Europa vindt dat de natuur gespaard moet worden van dolende doppen. Wat nobel is, begrijp me niet verkeerd. Alleen, die broek van Mr Willy broek wordt er dus niet nobel van.
Ik heb niks tegen duurzaamheid. Ik sorteer mijn afval, ik hergebruik mijn medicijndoosjes tot ze in opstand komen, en ik heb ooit een kartonnen doos achttien keer opnieuw geplakt voor hergebruik (vraag dat maar aan Mevr willy). Maar die vastzittende doppen zijn het toppunt van goedbedoelde hinder.
Ze wiebelen in je gezicht, blijven tegen je neus plakken als je drinkt uit een flesje, en bij het gieten slaan ze terug als een opstandige tol.
Vandaag dacht ik: ik ben slimmer dan dat stuk plastic. Ik pakte die dop stevig vast, even een flinke snok, en klaar.— en voelde me prompt een ecocrimineel. Alsof ik een zeehondje had geslagen met een knuppel.
En dan zat ik daar met die plas melk, die zwabberende dop, een trillende hand en een overslaand hart — en had ineens de onbedwingbare drang om... ja, om de hele melkfles het raam uit te keilen. Of mezelf. Of allebei.
Maar ik deed niets van dat alles.
Ik zat daar. Met melk op mijn broek, een dop als tegenstander, een hart in overdrive — en een hoofd dat, ondanks alles, de rust vond om niet te gooien. Niet te schelden. Niet te breken.
Voelde me even een rebel. Een held.
Tot ik merkte dat m’n pillen nog op het aanrecht lagen, mijn bril spoorloos was, en mijn koffie koud stond te wezen alsof die het ook allemaal niet meer wist.
Het leven is een dop.
Soms draait het mee, soms draait het tegen.
Soms blijf je hangen aan iets kleins, iets stoms, iets plastieks — en toch ga je niet kapot.
Je laat het bungelen. Je haalt je schouders op. Je drinkt voortaan zwart.
Zonder melk.
Met pit.
En ja, een beetje bitter.
Maar laat dat net de smaak zijn waarin wij, kankerlijders uitblinken.
Niet omdat we van bitter houden.
Maar omdat we er verdomd goed in zijn geworden het door te slikken.