Vlinders

Gepubliceerd op 5 mei 2025 om 06:06

Het was vorige dinsdag, denk ik. Of donderdag. Nou ik weet het niet meer precies, want de dagen lopen tegenwoordig in mekaar over zoals nat wasgoed op een te kleine droogrek.

Maar het was een loopdag. Zo’n dag waarop ik mezelf het ritme laat bepalen van wat nog lukt. Niet voor het uithoudingsvermogen. Niet om sneller te worden. Gewoon joggen, buiten, weg van schermen, pillendoosjes en medische verslagen. Het heeft een tijd geduurd voor ik het zo kon zien — maar sindsdien is het lopen veranderd: minder meten, meer voelen.

En dus jogde ik, traag maar gestaag, in mijn oude looptrui met die lichtblauwe streep. De straat uit, achter de kerk,, onder de platanen, en dan een bocht naar rechts, waar de school begint.

Op het plein stonden ze met tientallen, die jonge lichamen vol toekomst, elkaar achternazittend, roepend, lachend, hangend aan smartphones alsof ze al afspraken maakten voor hun latere burn-out. Ik kwam dichterbij. En toen zag ik hen.
Daar, in de hoek: een koppeltje. Zij zat op zijn schoot, of hij op haar schoot, of zij op haar schoot. Het verschil is tegenwoordig niet meer duidelijk. Hun voorhoofden tegen elkaar, hun ogen gesloten. Eén lange, stille kus. Geen gênante tongenshow, geen opdringerigheid. Gewoon... zacht. Alsof ze het zelf niet goed begrepen, maar wel wisten dat het iets groots was.

Ik weet niet waarom het me zo raakte. Misschien omdat het zo stil gebeurde, midden in al dat lawaai. Misschien omdat het me ergens raakte waar ik al lang niet meer kom.

Ik vertraagde. Niet expres, mijn benen deden het vanzelf. Alsof mijn lijf wist: dit moment verdient een tragere blik.

En toen herinnerde ik me die allereerste keer, mijn allereerste keer. Goh, hoe oud waren we toen , 14, 15?
Zwijgend naast mekaar lopen, alles vergeten wat je had willen zeggen, wat je honderd keer gerepeteerd had, het hele scenario was weg, en het duurde nog zes maanden eer je voor de eerste keer haar hand durfde aanraken – want haar hand was verschrikkelijk bloot – en bij die eerste beroering voelde je die spreekwoordelijke vlinders in je buik, het kriebelde.

Maar ze trok haar hand niet terug, en dat gaf je een weelderig en overrompelend gevoelen. Het was iets heel nieuws, en ’s avonds schreef je er een gedicht over. Alleen voor hààr! Want je wilde wel dat heel de wereld het wist, maar die wereld zou het toch niet begrijpen. Dit had nog niemand ooit zo gevoeld, daar was je zeker van.

Veel later las je er een boekje over, over liefde en lijfelijkheid, en tot je teleurstelling bleek het allemaal heel normaal te zijn, eigen aan de soort – de “zoogdieren” dan nog.

Maar het was toch mooi, dat eerste ontwakend gevoelen, waarvan je overtuigd was dat het uniek, onherroepelijk en onherhaalbaar zou zijn.

En nu liep ik daar, bijna zestig jaar later, met versleten gewrichten en een hoofd vol herinneringen, en ik keek naar die twee, daar op hun plekje tegen de muur. En ik wist: dit is hún moment. Hun eerste aanraking.

Ik jogde door.

Mijn sporthorloge gaf geen verhoogde hartslag. Geen dopaminepiek, zoals ze dat tegenwoordig noemen.
Maar ik voelde wel iets anders — iets stiller.
Een zacht geluk, ergens tussen mijn ribben, waar vroeger de vlinders zaten.
Nou, misschien zitten ze daar nog steeds.
Zachtjes. Stil. Te wachten tot ze weer eens mogen kriebelen.

Misschien straks mevr willy maar eens een extra dikke knuffel geven.