
Ik kijk bijna geen tv. Echt niet. Geen Temptation, geen The Voice, geen Boer die vrouw zoekt. Eén uitzondering: Thuis. Dat is heilig. Dan kom ik uit mijn hol gekropen, installeer me in mijn zetel met een dekentje en een half oog op Mevrouw Willy — voor het geval ze durft zappen.
En soms, als ik wat te vroeg ben, dan krijg ik per ongeluk het voorgaande programma mee. Zo ook deze keer. Naar een documentaire.
Ik keek. En ik bleef kijken.
Want het was dit keer écht een interessante documentaire. Over twee primitieve volksstammen ergens diep in de Amazone. De Korubo’s en de Matsés, als ik het goed onthouden heb — en dat is al een prestatie op zich.
Het was mooi. Lekker wild! Lekker primitief!
Die Korubo’s, dat zijn mensen die zich nog wassen in een rivier waar tegelijk wordt geplast, geboend, gespoeld én waar krokodillen hun tanden komen bijslijpen. Geen badkamer, geen douchegel met aloë vera, geen haardroger. En geld voor een zuiveringsstation hebben ze natuurlijk ook niet. En van ‘persoonlijke hygiëne’ hebben ze nog nooit gehoord — maar ze stinken wel allemaal op een gezellige manier hetzelfde. Zoiets schept een band.
Tanden poetsen? Vergeet het. Ze hebben geen tandenborstels, maar vijlen. Gewoon een stuk bamboe dat ze tegen een rots wrijven. Hun tanden zijn vlijmscherp — ze gebruiken ze om touw door te bijten, varkens te villen en vermoedelijk ook om het avondeten te intimideren. Je zou voor minder vegetariër worden.
Ze leven van dag tot dag, de zon schijnt altijd en de groenten groeien in het wild. Even het bos in en ze hebben weer wat op tafel. Even met een stok tegen een boom porren en hop — geroosterde larven. Valt er een hagedis uit de struiken, dan is het feest. Geen diepvries, geen etiketten, geen houdbaarheidsdatum. Alles wat beweegt is potentieel eiwitrijk. En als het niet meer beweegt, dan ook.
Ze hebben varkens die eruitzien alsof ze al twee keer gestorven zijn van honger, en geiten met één horentje en schele ogen. Maar dat maakt allemaal niet uit, want ze leven daar op liefde, rooksignalen en af en toe een slokje gefermenteerde kokosmelk dat brandt als ontsmettingsalcohol met mango-aroma.
Goh, en dan hun gewoontes,
Die mannen trekken elke ochtend de jungle in met een lendendoek die net iets te veel toont maar niks beschermt. Een speer in de hand en een blik alsof ze op jacht zijn, maar in feite zijn ze gewoon op zoek naar iets dat nog niet giftig is. De vrouwen zitten onder een boom, voeden de baby’s rechtstreeks van het rek en roepen elkaar vrolijk toe over de laatste roddels — vermoedelijk iets over wie er met de sjamaan is gaan pootjebaden.
Die sjamaan, dat is hun huisarts, psycholoog én Weeronline in één persoon. Hij rookt bladeren, wrijft modder op ontstekingen en beweert dat hij de goden kan horen als hij in een termietenheuvel blaast. En eerlijk? Hij doet dat met meer overtuiging dan sommige specialisten in mijn ziekenhuis die met hun tablet mijn bloedwaarden niet open krijgen.
En ergens tussen het tweede geitenoffer en een collectief bananenfeestje begon ik mij af te vragen wie hier eigenlijk het meest gelukkig was. Geen radio, geen televisie, geen Pak-de-Poen-show. Geen belastingen, geen vakbonden, geen zesendertigurenweek, geen burnout, geen fietsbel met gps, geen zelfscankassa’s die ‘hulp is onderweg’ kirren als je een avocado verkeerd scant. Geen aids, geen infarcten (ze leven daar gewoon tot ze doodgaan), geen koude oorlog, geen raketten. Zelfs geen gemeentepolitiek. Stel je voor.
Ze hebben elkaar, hun lachen, hun rotte fruit en hun ongeschoren oksels. Wat wil een mens nog meer?
Ik keek naar mevrouw Willy, die net een smeerkaaskoekje in haar mond propte en haar leesbril op haar voorhoofd had staan als een Peruviaanse zonnepriesteres.
‘Misschien moeten we het huis verkopen en verhuizen naar zo’n primitieve stam,’ zei ze.
Ik zweeg even. Ik zag het al voor me: zij in een kokosrokje, ik met een speer achter een mager varken aan dat meer verstand had dan ik. Maar goh, zij zou dat varken nog eerst op haar Lidl-app scannen om te zien of het in promotie stond, en daarna vragen of het glutenvrij was.
En ik? Ik zou na tien minuten struikelen over een liaan, mijn heup breken en drie dagen later opgepeuzeld worden door mieren met een zouttekort.
Laat dus maar. Die jungle, hun rivier, hun tanden als porselein, ze mogen het allemaal houden.
Geef mij maar mijn pillendoosje met de dagen van de week, de vertrouwde pijn in mijn knie, en het lampje dat aanspringt als mevrouw willy ’s avonds naar het toilet strompelt.
Geef mij maar de stilte van de ochtend, het geluid van een waterkoker die pruttelt... Het gevoel dat ik — ondanks alles — er nog bén.
Wij hebben de vaatwasser. En onze afspraak bij de oncoloog.