
Met dat is Pasen weeral voorbij. Geen zonovergoten lentedag, geen paasstoet of bloemenmarkt, maar gewoon een zondag waarop zoonlief kwam eten. Zoals altijd. Want dát is wat we doen met Pasen. Hij hoeft het niet te vragen, wij hoeven het niet te zeggen. Hij weet wat er op het menu staat nog voor hij de straat in rijdt: fruitsalade, kroketten en gehakt. En als toet: een spin. Dat is al jaren zo. En hij vindt dat fijn. Ik ook.
Een vaste traditie, misschien ook een beetje uit noodzaak geboren.
Want al is dat spook van dementie naar de achtergrond geschoven — hopelijk voor altijd — er zijn nog altijd dagen, te veel dagen, dat ik mezelf een beetje kwijt ben. Dan loop ik door het huis, weet ik niet meer wat ik ook alweer kwam halen in de keuken, en bots ik op mijn eigen gedachten alsof ze van iemand anders zijn. Mijn hoofd — ooit een gezellige rommelzolder — lijkt stilaan een flatgebouw waarvan de lift vastzit tussen de verdiepingen.
Koken is daardoor ook moeilijker geworden. Niet zozeer het vuur of het mes, maar het onthouden van wat wanneer en hoe moet gebeuren. Te veel potten, te veel stappen, te veel kans op stress. Vroeger kon ik nog improviseren, zomaar iets uit mijn mouw schudden met wat er in de kast lag. Dat gaf een soort vrijheid. Maar die tijd lijkt voorbij. En dus zijn er de voorbije jaren, als zoonlief op bezoek komt, meer en meer vaste feestmenu's gekomen. Geen experimenten, geen verrassingen, gewoon gerechten waarvan ik weet: dat lukt. En waarvan iedereen weet: dat komt goed.
Pasen? Fruitsalade, kroketten en gehakt. Dat is geen afspraak, dat is een natuurwet. En als dessert een spin. Geen dier, wel een toetje. Al blijft het verwarrend voor wie voor het eerst bij ons aan tafel zit.
Met kerst is het stoofschotel, een gewone fricassee of kalfsblanquette. Geen ‘kerstmenu’ dat drie weken op voorhand wordt gefinetuned, geen stress over wie wat lust. Gewoon dat éne gerecht waar iedereen warm van wordt. En ik? Ik mag dan wel vergeten waar ik mijn sleutels gelegd heb, maar ik weet nog altijd feilloos hoeveel minuten het vlees moet sudderen.
Voor Mevr Willy’s verjaardag halen we het wafelijzer boven. Wafels à volonté. Dat is zo oud dat het bijna zijn eigen feestdag verdient.
En op nieuwjaarsdag is croque monsieur de vaste prik. Gezellig en een verademing na die nieuwjaarsavond waar je gewoonlijk toch veel te veel eet en drinkt.
Zelf vier ik mijn verjaardag met BBQ of grill, afhankelijk van wat het weer in petto heeft. Maar zelfs als het regent, weten de kinderen: we komen. Want bij opa is dat nu eenmaal zo.
En weet je wat het mooie is aan die vaste feesten? Dat ze houvast geven. Niet alleen aan mij, met mijn kronkelend geheugen, maar ook aan de kinderen en kleinkinderen. Ze weten wat ze mogen verwachten, en dat maakt het veilig. Thuis is niet per se een plaats, het is een geur. Een bord. Een ritueel.
En misschien is dat wel het mooiste wat je als mens kunt nalaten. Niet je geld, niet je huis, maar de herinnering aan wat altijd zo was. Dat ze dan later, als ze groot zijn en ver weg, ergens bij een hap croque ineens in hun gedachten weer aan tafel zitten bij opa en oma. Zonder dat ze het zelf doorhebben.
En dat hoop ik dus, stiekem: dat die vaste rituelen, die tradities ooit zullen helpen om ons levend te houden in de herinneringen van ons nageslacht.
Niet als een schim, maar als opa en oma bij wie het met Pasen altijd fruitsalade, kroketten en gehakt was.