Soms komt het te dichtbij

Gepubliceerd op 24 juli 2025 om 06:41

Soms komt het allemaal wat te dichtbij.

Niet fysiek, niet medisch. Neen. Geen scan, geen bloeduitslag, geen gesprek met moeilijke woorden.
Maar iets stillers. Iets dat naar boven borrelt terwijl je een boterham met smeerkaas staat te maken, of naar de vlekken op het tafelkleed zit te staren.
Die blik van Mevr willy als ze denkt dat ik het niet zie.
De stilte na een slechte nacht.

Ik weet niet waar het begint. Soms is het mijn lichaam dat me iets probeert te zeggen. Soms is het mijn hoofd dat naar binnen keert zoals je je handen om een lucifer vouwt.
En soms voel ik gewoon: het brandt daar, diep vanbinnen. Zonder vuur. Zonder rook.
Maar ik weet: als ik er nu in ga staan, verbrand ik misschien.

Dus doe ik zoals altijd. Een omweg. Een grapje. Een cappuccino.

En toch…
Toch kom ik daar telkens weer terecht. In die plek waar de kanker niet meer het hoofdpersonage is, maar een soort decor geworden is waartegen alles zich afspeelt. De plek waar verdriet geen stem heeft, maar wel gewicht. Waar de angst stilletjes in een hoekje zit, als een oude kat.
En ik kniel. Niet uit geloof, niet uit nederigheid. Maar omdat ik gewoon even niet anders kan.

Dan denk ik: nu ga ik eraan onderdoorNu is het op.
En dan — onverwacht — is daar iemand. Een hand. Een woord. Een aanwezigheid.

En het wordt iets draaglijks. Niet lichter, maar draaglijker. Omdat ik weet: ik ben niet alleen. Ik ben misschien stuk, maar ik ben ook zacht.
Ik ben moe, maar ik leef. Ik ben bang, maar ik vertrouw.

Dat is de wonderlijke paradox van deze ziekte.
Ze maakt je kwetsbaar op een manier die je vroeger voor zwak zou hebben gehouden. En tegelijk opent ze een deur.
Geen mooie houten deur met glas in lood. Eerder een krakend luik in een kelder die je vergeten was.
Maar achter die deur ligt soms iets dat lijkt op rust. Soms zelfs op liefde. Niet de romantische. Maar de kalme. De soort die naast je zit zonder iets te zeggen.

En dan weet ik: ik heb niet alles onder controle.
Ik weet niet waar het naartoe gaat. Maar ik heb genoeg. Genoeg om te blijven. Genoeg om, als het nodig is, over te steken. Naar wat daarna komt.

En tot die tijd zit ik hier. Met open armen.
En een uittrekbaar stoeltje in de rugzak, voor als het even teveel wordt.