 
                    Het was even geleden, maar vannacht was het weer zover.
Zo’n nacht waarin de slaap weigert mee te werken en de gedachten alle richtingen uit schieten. Gedachten die je liever niet hebt, maar die toch weer stilletjes binnensluipen: “Wat als het binnenkort zover is?”
Ik wil helemaal nog niet dood. Komaan zeg. Ik heb nog minstens vijfhonderd blogs te schrijven, drie boekjes af te werken, en mijn toegangspasje tot de hemel is nog altijd spoorloos. En toch — ik weet ook wel: ooit is het zover. Niet nu. Hopelijk niet gauw. Maar ooit.
Dus ja, wat doet Mr willy dan, om kwart voor vier, terwijl de rest van de wereld ligt te ronken alsof alles in kannen en kruiken is? Dan begint ie  te schrijven.
Geen testament (ik heb niks dat iets waard is), ook geen afscheid met violen. Gewoon: een brief. Aan Vrouwe Dood. Niet uit angst, niet omdat ik haar al aan de deur hoor. Gewoon omdat ik wil dat ze op een dag begrijpt met wie ze te maken heeft. En misschien ook omdat schrijven nu eenmaal is wat ik doe. Zelfs dan.
Die brief kwam zomaar aanwaaien. En ik dacht: als iemand dit zou begrijpen, dan zijn jullie het wel. Mijn medereizigers op dit forum. Misschien helpt het. Misschien laat het iets achter.
En als je denkt: “Die Willy heeft weer te veel cappuccino op” — dan is dat ook goed, hoor.
Hier is hij dan: mijn vredesbrief aan de dood. Voor later. Veel later, als het even kan.
Lieve Vrouwe Dood,
Ik schrijf je deze brief niet in angst, maar in aanvaarding. Niet met trillende handen, maar met woorden die rijpen als laat fruit aan de tak.
Want we kennen elkaar al lang, jij en ik. Je was de adem achter mijn schouder toen ik als kind over straat rende zonder te kijken. Je zat op de achterbank tijdens elke spoedopname, je zuchtte in de hoeken van de ziekenhuisgangen. Jij was de stilte tussen het nieuws en de echo, de blik van de arts net voor hij het uitsprak. Je keek mee naar de eerste vlekjes op de scan, liep mee de bestralingszaal binnen, en zweeg toen ik het prikje kreeg dat het einde moest uitstellen. Je was er bij elke bloedwaarde, elke stijgende PSA, elk gesprek waarin de hoop werd afgewogen tegen de waarheid. Je zat naast me wanneer ik deed alsof ik het allemaal begreep.
En toch liet je me begaan. Je gaf me jaren, geen maanden. Je hield me overeind toen ik dacht dat ik zou vallen, je trok je even terug zodat ik adem kon halen. Je liet me wandelen, zelfs al strompelend, en liet me schrijven, ook al begon ik te vergeten wat ik schreef. Je gaf me momenten van helderheid, net genoeg om een zin af te maken, om een lach te herkennen, om een herinnering vast te grijpen voor ze vervaagde. Je gaf me de luxe om afscheid te nemen in kleine stukjes, zonder dat het meteen een vaarwel moest zijn. Je gaf me net genoeg tijd om te beseffen dat liefde zwaarder weegt dan de dood, en dat humor soms harder kan zijn dan verdriet. Maar ook dat afscheid geen kunst is die je leert, enkel iets waar je langzaam in groeit, tussen hoop en hapering. En ik dank je, omdat je me niet meteen meenam, maar eerst liet leven — écht leven — met alles erop en eraan.
Daarom deze brief.
Als het zover is — en jij weet dat beter dan ik — kom dan niet in lompen gehuld of met lawaai. Kom als een herinnering aan mijn moeder die mij in bed stopte, met een kus op het voorhoofd en een liedje in de keel. Als de hand van mijn vrouw die mijn voorhoofd koelt, terwijl de avondzon door de gordijnen valt. Als de geur van versgebakken brood op zondagochtend, gemengd met koffie en het zachte geritsel van een krant. Kom als het ruisen van de zee in een schelp, als de warme vacht van een slapende hond aan mijn voeten. Als het zachte tikken van regen op het dak terwijl ik droom van vroeger. Kom als alles wat mij lief was, en wat ik nooit vergat.
Geen theater, geen tromgeroffel. Geen hemel met fanfare, geen hel met vuurwerk. Alleen jij, die zegt: "Het is genoeg, kom maar mee." Maar misschien twijfel ik dan nog even. Misschien kijk ik nog één keer achterom, naar het lege kopje cappuccino, de slippers onder mijn bed, de rommel op mijn bureau. Niet uit spijt, maar omdat ik zoveel heb liefgehad.
En dan zal ik gaan, op mijn eigen manier. Niet als een held, maar als een man die wist dat hij niet kon winnen, maar toch elke dag bleef opstaan.
En mocht je even tijd hebben op mijn begrafenis — terwijl je alweer op zoek bent naar je volgende klant — luister dan even, als iemand zegt: "En eenmaal dood, is er geen sterven meer."
Want dat is wat ik geloof. Dat jij niet het einde bent. Maar het begin van het vergeten van de pijn.
En als er iets is dat ik nog mag wensen, dan is het dit: Dat zij die achterblijven weten hoe innig ik heb geleefd, hoe hard ik heb vastgehouden aan licht, aan liefde, aan het lachen om de kleinste dingen. Dat ze mij niet missen in tranen, maar in stilte — in een oude melodie, een grap die net niet werkt, een trage wandeling in de herfst.
Tot dan,
Mr willy