Brief aan mijn jongere zelf

Gepubliceerd op 28 juli 2025 om 12:49

 

Weer zo’n nacht waarin de stilte te luid is.

Soms denk ik terug aan die man van vijf jaar geleden.
Nog geen Mr willy, gewoon Willy. Iemand met een leven dat in rechte lijn verder leek te lopen, vol plannen, kleine dromen, en de illusie van controle.

En dan stel ik me voor: wat als ik hem toen iets had kunnen zeggen? Die avond na de diagnose. Die eerste nacht waarin de grond onder zijn voeten wegzakte.
Als ik hem één brief had mogen schrijven — zou ik dat gedaan hebben?

Ik heb het geprobeerd.
En het werd dit.


Beste Willy,

Je ligt daar. Wakker. De kamer is donker, maar je hoofd brandt.
Er is net iets gezegd wat niet meer terug te nemen valt. Iets met “uitgezaaid” en “chronisch” en “we gaan u zo snel mogelijk verder helpen”. Maar niemand helpt je vannacht. En je denkt dat alles nu voorgoed kapot is. Dat niets nog zin heeft. Dat je leven straks bestaat uit pillen, paniek en wachten op de volgende scan.
En ergens heb je gelijk.

En daarom, jaren later, wil ik je iets schrijven. Geen advies. Geen heldenpraat. Gewoon een brief van iemand die het allemaal al heeft doorstaan. Iemand die je kent, al herken je me nog niet.

Laat me beginnen met dit:
Het is erg.
Het is verdomd erg.
Je hoeft dat vanavond aan niemand uit te leggen.

De woorden van de arts zullen nog weken nazinderen. Je zal het verslag honderd keer herlezen. Je zal Googelen tot je er duizelig van wordt. Je zal twijfelen aan elk pijntje, elk getal, elk zinnetje dat iemand zegt. Je zal je schamen omdat je denkt dat je tekortschiet, omdat je je vrouw verdriet doet, omdat je het niemand kan uitleggen. Je zal huilen. Soms stilletjes, soms met een oerkreet waar niemand getuige van is.

Maar laat me je ook dit zeggen, Willy: je gaat het kunnen.
Je zult leren wat écht belangrijk is. Je zult niet altijd dapper zijn, maar wel oprecht. Je zult blijven zoeken — soms naar je bril, soms naar betekenis. Je zult liefhebben, verliezen, weer liefhebben. En je zult leren: verdriet en vreugde wonen soms in dezelfde kamer.

En dan, op een dag, ga je iets doen wat je nooit had gedacht: je gaat schrijven. Niet groots, niet voor een publiek. Gewoon, omdat het moet. Omdat het anders niet meer uit je hoofd raakt.
Eerst stuntelig, dan met wat meer vastheid. Je schrijft over dokters en pillendoosjes, over engelen met rubberen handschoenen, over je prostaat die zich gedraagt alsof hij een column verdient.

En tot je eigen verbazing blijven er af en toe mensen hangen bij wat je schrijft. Niet veel, maar genoeg. Ze glimlachen soms. Ze reageren. En heel soms blijft het stil, op een manier die aanvoelt als medeleven

En bovenal: je zult lachen. Soms te luid, soms ongepast, soms door je tranen heen.
Want je zult ontdekken dat humor geen ontsnapping is, maar een schild. Een manier om overeind te blijven. Om verdriet te ontkleden tot iets wat je aankan.
Om jezelf te beschermen — tegen de pijn, tegen de zwaarte, tegen de blik in de spiegel op een dag dat je liever niet kijkt.

Je zult langzaam iemand worden die niet sterker is, maar zachter. Iemand die zich opent, zelfs als het pijn doet.
Iemand die ’s ochtends nog twijfelt, maar toch z’n schoenen aantrekt. En zijn pen vasthoudt.

Je gaat het niet allemaal begrijpen. Maar je gaat het dragen.
En soms, in een verloren moment, zul je jezelf betrappen op iets dat op geluk lijkt.
In de blik van Mevr willy. In de lach van een kleinkind. In een reactie op een blog. In een ochtend zonder pijn.

En als je ooit denkt: “Waar is die man van vroeger gebleven?” Dan weet je: hij leeft nog ergens in jou. In elk woord dat je nu leest.

Hou vol, jongen.
Want we zijn al ver gekomen.
Misschien niet genezen.
Maar wel heel.

Je oudere zelf,
Mr willy