
Lang geleden dat ik nog zo eens gewoon een kort verhaal gepubliceerd heb.
Kort, pretentieloos. 'n beetje melancholisch. Is hiermede gebeurd
Ze zeiden dat hij oud was, maar dat vond hij zelf onzin. Oud was een staat van dienst, geen staat van zijn. Hij was gewoon... op. Als een boek waarvan de bladzijden nog wel omgeslagen werden, maar de inkt begon te vervagen. Alleen zijn geheugen klonk nog helder: dat tikte als een klok die nergens meer naartoe moest.
Hij zat in zijn schommelstoel zoals je een laatste post bezet: met waardigheid en wat whisky.
De jongen — achttien, negentien — kwam geregeld langs. Maaide het gras, bracht boodschappen, luisterde. Niet omdat het moest, maar omdat hij voelde dat er nog iets zat onder dat uitgedroogde vel. Iets levends. Een vonk, misschien.
"Je bent pas dood als je warm en dood bent," zei de oude man.
De jongen fronste, alsof hij het begreep. Hij begreep niks. En tegelijk alles.
Want de oude man vertelde. Over een kind dat in de vrieskou naar huis wilde, bevroren gevonden met zijn rugzak op de knieën. Over Panama, waar de zon zichzelf elke avond plechtig in zee begroef. Over de vrouw op de foto, boven de urn. Over een dochter die zijn stem niet herkende toen hij thuiskwam met kerst.
En altijd opnieuw hetzelfde verhaal over het zwembad, de duikplank, de pleister. De jongen kende de plot beter dan zijn eigen toekomst, maar luisterde, knikte, lachte op de juiste momenten. Niet uit beleefdheid. Uit liefde. Of iets wat er akelig hard op leek.
"Ik heb alles gedaan voor mijn gezin," zei de oude man. "Alleen vergat ik erbij te zijn."
De haard knetterde. Het was warm in de kamer.
"Als je lang genoeg ver weg blijft van wat telt," mompelde hij, "dan komt de kou vanzelf. Niet buiten. Binnenin."
De jongen zei niets. Hij keek naar de foto's aan de muur. Naar de dochter met het diploma. De zoon met dogtags. De man die in landen woonde maar nergens thuishoorde.
"Wat je ook doet," zei de oude man, "doe wat je gelukkig maakt. Voor je het weet ben je een man met dogtags in je hart, en stilte waar ooit kinderen zaten."
De jongen knikte. Nu begreep hij het wél.
De oude man zakte achterover. De whisky gleed door zijn hand als een zucht. En heel even, héél even, keek hij naar het raam alsof er een pad begon, recht het bos in.
Een pad waar geen sneeuw lag.
Maar stilte.
En vergeving.