
Hoe vergeet je dat je ooit sterk was?
Je vergeet het niet. Dat is net het probleem.
Je vergeet waar je sleutels liggen. Je vergeet of je je ochtendpillen al genomen hebt. Je vergeet wie je gisteren nog wou bellen — maar dat ene beeld, van je lijf zoals het vroeger was, dat blijft. Onverwoestbaar.
Ze zeggen dat je moet leren loslaten. Dat je niet mag blijven hangen in vroeger. Dat je in het nu moet leven. In het moment. Mindfulness, noemen ze dat.
Nou, ik weet niet of ze het al geprobeerd hebben met een lijf dat kraakt als een oud salontafeltje. Maar het lukt dus niet.
Want ik weet nog hoe het was.
Ik weet nog hoe ik ’s ochtends dertig kilometer kon joggen, gewoon voor de lol — en daarna, zonder morren, de hele middag in de tuin werken. Hoe ik een hele nacht kon uitgaan en feesten, dansen tot de ochtend en lachen tot mijn kaken pijn deden, en de volgende dag toch weer verder draaide alsof slaap een keuze was, geen noodzaak. Hoe ik met rechte schouders en lichte tred door het leven stapte, overtuigd dat het allemaal wel goed kwam — niet op basis van feiten, maar omdat mijn lijf en hoofd dat vertrouwen gaven.
Misschien is dat het ware onrecht van herinneringen: dat ze niet mee verouderen. Ze blijven jong, terwijl jij oud wordt. Ze dragen nog altijd de kracht van toen, en leggen die naast het lichaam van nu, als een stille vergelijking die je nooit gevraagd hebt. En precies daarom snijden ze zo diep: omdat ze weigeren te vergeten wat jij zo graag zou willen loslaten.
En daar zit het probleem.
Je kunt het honderd keer tegen jezelf zeggen. Je kunt lijstjes maken met wat er nog wél lukt. Je kunt proberen te genieten van de kleine dingen, zoals in die praatjes en boekjes die overal circuleren. Maar intussen fluistert je lijf iets anders. Of nee — het schreeuwt. Elke dag.
“Dit kon je vroeger beter.” En dat klopt. Mijn spieren weten het. Mijn rug weet het. Mijn blik in de spiegel weet het.
Soms zou ik willen dat ik het wél kon vergeten. Dat ik niet bij elke trap de herinnering voelde aan de keren dat ik die met twee treden tegelijk opstormde. Dat ik niet telkens terugdacht aan die dagtochten, dat dansfeest, dat weekendje weg zonder pillendoos of plaspauzes om het halfuur.
Maar je vergeet het niet.
Wat je wel leert, is hoe je het niet de hele dag in je oor laat tetteren. Je leert tegenfluisteren: “Rustig maar. Ik weet het. Maar vandaag is ook iets waard.”
Misschien is dat het beste wat je kunt doen.
Niet vergeten. Niet wegduwen.
Maar er gewoon iets naast zetten dat nog leeft.