
Soms, als je lijf stilvalt, komt er ineens een verhaal. Zoals dit.”
Er was eens, niet zo lang geleden, een jongen die donker genoeg was om ’s nachts te verdwijnen. Dat klinkt poëtisch, maar in de praktijk betekent het vooral dat niemand je ziet wanneer je het even niet meer weet. En laat dat nu net het soort nacht zijn waar onze jongen in belandde: eentje zonder licht, zonder richting, en zonder iemand die zich afvroeg waar hij bleef.
Hij was op zoek gegaan naar iets wat hij zelf nauwelijks kon omschrijven. Een zwart gat, had hij gezegd. En dat bedoelde hij niet in de astronomische zin, met Einsteins gebogen ruimtetijd en een straal van geen-terugkeer, maar gewoon: dat gevoel dat er iets in je leven is weggezogen wat er nooit meer komt. De liefde, bijvoorbeeld. Of je gezondheid. Of hoop. Of iemand die zegt: “Kom maar, ik heb warme chocomelk.”
En dus struikelde hij over boomwortels, praatte tegen planeten die niet terugpraatten (behalve Saturnus, die bleek best empathisch), en stak een ster in zijn rugzak. Een gevallen ster, net als hijzelf. Eén van die dingen waarvan je niet weet of je het moet koesteren of gewoon terug omhoog moet werpen.
Wat hij niet wist, en misschien weten we dat allemaal niet, is dat sterren soms vallen op de juiste plek. Niet omdat ze kapot zijn, maar omdat iemand op aarde ze nodig heeft.
Ik moest daaraan denken, vannacht. Terwijl ik wakker lag in bed met een lijf dat door prednison meer op een uitgelopen pudding dan op een mens begint te lijken, en ik de maan zag krimpen als een vergeten mandarijn op het aanrecht.
Misschien ben ik die jongen wel, dacht ik. Misschien zijn we dat allemaal, op zoek naar een plek voor iets wat we niet eens kunnen benoemen. Een verloren ster. Een verdwenen warmte. Of gewoon iemand die je naam zachtjes uitspreekt, zonder dat daar een ziekenhuisklok of alarmsignaal aan voorafgaat.
En misschien, heel misschien, is het leven niet dat feest vol lichtjes en tromgeroffel waar iedereen je naartoe probeert te duwen, maar gewoon dat ene moment waarop iemand, ergens, stilletjes de ster in jouw rugzak herkent. En zegt: “Die hoort bij jou. Je bent het niet kwijt. Het is gewoon even gaan liggen.”
Ik weet het niet zeker. Maar vannacht, in het schijnsel van een kromgetrokken maan, leek het even alsof er iemand mijn hand vasthield. Niet stevig. Niet bezitterig. Gewoon aanwezig.
En dat was gewoon een prachtig gevoel.