
Bijzondere uitgave van De Prostaatpers
Vertrouwelijk materiaal vrijgegeven na langdurig speurwerk in de onderbuikarchieven
Onze redactie wist de hand te leggen op een uiterst gevoelig document uit de geheime mappen van Sector Prostaatloge. Na intensief decoderen, vertalen uit intern lichaamsjargon en het doorspitten van medische camouflageverslagen, brengen wij u nu — ongecensureerd — het originele strijdverslag van commandant W. Deze getuigenis werpt een onthullend licht op de binnenlandse oorlog die al vijf jaar woedt onder het oppervlak.
Geheim dossier – Alleen voor inwendige verspreiding
Ingezonden door: commandant W. (Sector Prostaatloge, menselijk lichaam, regio Wommelgem)
Gepubliceerd in: De Prostaatpers
*Statusrapport – Jaar V van de oorlog
Achteraf bekeken begon het allemaal in het voorjaar van 2020. De vijand kwam niet binnen met geweld, maar met list. Geen tanks, geen sirenes. Alleen wat valse geruststelling op de echo’s, terwijl hij zich intussen geruisloos een weg naar binnen baande. Als een kraker die zich ongemerkt in de kelder had verschanst en daar — kamer na kamer — begon uit te breiden, zonder dat iemand het merkte.
De PSA-detector gaf wel een signaal, maar de alarmen bleven uit. De interne inlichtingendienst werd misleid: spionnen — biopten — rapporteerden enkel verdachte activiteit binnen de prostaatmuren, nergens anders. Geen reden tot paniek, dachten we.
Tot we het toch begonnen te vermoeden. En toen werd er ingegrepen.
De hoop was simpel: snij de kop van het beest af, en de rest valt stil. Dus werd de prostaat gebombardeerd — chirurgisch, klinisch, totaal. Geen steen bleef op de andere. Maar Tum was ons voor. Terwijl wij nog triomfeerden op het puin, had hij zich allang ingegraven in het achterland.
De PET-PSMA-radar bracht de ware omvang aan het licht: kolonies in het schaambeen, linies in de lymfeknopen, een voorpost diep in de ruggenwervels. Het front was zichtbaar geworden. En de oorlog kreeg een nieuw gezicht.
Geen uniformen meer. Geen tromgeroffel. Geen heldenmarsen. Dit werd een guerrillaoorlog. Tum vocht niet met vlaggen en kanonnen, maar met hinderlagen, vermommingen en sabotage. Zijn wapen: traagheid. Zijn tactiek: uitputting. Zijn terrein: het binnenste van commandant W.
Onze tegenreactie was stevig. Alles werd gemobiliseerd.
Vanuit UZ Antwerpen rolde de chemische artillerie aan: zwaar geschut dat maanden lang zijn werk deed, diep vanbinnen, zonder onderscheid tussen vriend en vijand. Vanuit Ziekenhuis Monica arriveerden de hormonale saboteurs — ontregelingsagenten die de vijand moesten uithongeren en zijn bevoorrading afsnijden.
Met beperkt succes. Maar een nieuwe opperbevelhebber bracht verbetering. Bestralingseskadrons, hoog in de lucht, werden opgeroepen voor chirurgisch geleide missies op moeilijk te lokaliseren doelen.
Het effect? Gedeeltelijke terugtrekking. De radarbeelden toonden tijdelijke winst. Maar Tum dook onder. Niet verslagen, alleen verplaatst.
Wat volgde, was een lange, moeizame strijd. Geen glorieuze veldslagen, maar schermutselingen. Tum sloeg toe in de marge: het geheugen begon haperend bevelen door te geven, de moraal zakte weg in de modder van vermoeidheid. Nachtelijke bombardementen van angst trokken over het terrein, gevolgd door dagrondes van lethargie. Interne eenheden — blaas, spieren, libido — meldden massaal ziekteverlof. Sommigen keerden nooit terug.
Toch bleef het kamp overeind.
De bevoorrading werd herzien. Dagelijks abiraterone, prednison en Betmiga. Elke zes maanden een injectie Decapeptyl — geen aanval, maar een bezettingsmacht. Doel: Tum bedwelmen, afremmen, traag maken als dikke stroop. Geen overwinning, maar verlenging. En hoop.
Maar het meest doeltreffende wapen? Geen medicatie. Geen technologie. Maar koppigheid. Ironie. En een grote voorraad zelfspot. Humor bleek het enige projectiel dat, zelfs in achterhoedegevechten, nog doel trof. Sarcastisch gelach is moeilijk te onderscheppen.
Af en toe werd er terreinwinst geboekt. Een patrouille in Sector Jogging. Een korte verkenning op Territorium Wandeling .De camperbrigade plantte vaandels, al bleven die maar één dag wapperen voor ze weer werden neergehaald door vermoeidheid en tegenwind.
Maar telkens wanneer het even stil leek, fluisterde Tum van ergens diep onder de vloerplanken: “Ik ben er nog.”
Hij is geen generaal, geen held. Tum is een sjacheraar van de slopingsdienst. Hij rekent niet in doden, maar in uitputting. Hij zit niet in de longen, niet in het hart, maar in de tijd — en in het hoofd. Zijn sterkste wapen is niet de pijn, niet de plekjes op de scan, maar de twijfel die hij zaait: dat je lichaam niet meer van jou is.
En dan, terwijl de modder droog leek te vallen en de vlag nog wapperde, sloeg hij opnieuw toe.
De vijand is teruggekeerd. Hij heeft — met een brutale omtrekkende beweging — zijn oude hoofdkwartier heroverd. De prostaatloge, ooit tot gruis herleid, is opnieuw bezet. En erger nog: hij heeft een bruggenhoofd gevestigd in de schedelbasis. Onopgemerkt, goed verborgen, diep ingegraven — als een wespennest in het fundament van het bevelscentrum.
Crisisvergadering is afgekondigd. Alle alarmlichten knipperen rood.
De zware middelen worden overwogen. Een nieuw bombardement op Sector Prostaatloge — radicaler dan ooit tevoren. Een totale scorched-earth-operatie. Geen stenen meer laten staan waar Tum zich kan verschuilen. Geen kelder, geen holte, geen vezel ongemoeid laten.
Voor het bruggenhoofd in de schedelbasis is de situatie complexer. Daar zit de vijand té goed verschanst. De toegang is precair. Het risico op nevenschade groot. Maar de strategie is duidelijk: afwachten. Lokken. Observeren. Wachten tot Tum onvoorzichtig wordt. Tot hij een rookpluim laat zien, een been strekt buiten zijn dekking, een signaal afgeeft dat hij vergeten was te versleutelen.
En dan toeslaan.
Tot die dag blijft het kamp standhouden.
Tot die dag blijft deze soldaat schrijven.
Tot die dag blijft het hoofd boven de loopgraaf.
Want zolang iemand nog zegt:
“Tot morgen, commandant,”
is de oorlog nog niet verloren.
PS
En voor diegenen die geïnteresseerd zijn, alle artikels kunnen gevonden worden hier, op mijn website