Tussen licht en Afscheid

Gepubliceerd op 21 juni 2025 om 07:49

Vroeger, toen ik twaalf was — in een tijd dat de telefoon nog een draaischijf had en je op school nog geslagen werd met een liniaal — kreeg je op het einde van het zesde leerjaar een handdruk van de meester, een stapel schriftjes en de raad om in het middelbaar “toch wat beter uw best te doen.” En daarmee was de overgang beklonken. Geen fanfare, geen speeches, geen feest. Hooguit een ijsje van den bakker om het te vieren.

Maar tijden veranderen.

Tegenwoordig wordt het zesde leerjaar afgerond met een heus afscheidsfeest. Een symbolische doortocht van kind naar puber, compleet met BBQ, dansvloer en groepsfoto’s.
En daar stonden wij dus vanavond: Mevr willy en ik, paraat, in functie, met een missie. Wij zouden haar ophalen. Onze kleindochter. Van haar allereerste echte schoolfeest.

We baanden ons een weg tussen ouders met bloemen, kinderen met suikerspinnen en leerkrachten met wallen tot aan hun enkels. Eerste verdieping: stilte. Tweede verdieping: vergaderruimte. Maar op de derde — bingo.

Een klas vol feestende, gillende prepubers, muziek die mijn gehoorapparaat deed protesteren, en daar, in de hoek, stond ze. Mijn kleindochter. In gesprek met vriendinnen, glinsterende armbandjes rond haar pols, haar haar in een knot die elke beweging overleefde. Ze zag me, haar gezicht lichtte op. Of misschien verbeeldde ik me dat. Ze kwam aarzelend naar me toe.

“Dat is mijn opa,” hoorde ik haar zeggen toen iemand vroeg wie die onbekende man aan de deur was. Niet spottend. Niet verlegen. Gewoon: “mijn opa.” En iets in mij smolt.

Onderweg naar buiten vertelde ze honderduit. Over de kip (te pikant), over wie met wie had gedanst, wie op zijn bek was gegaan, en welke juf had geweend bij het afscheidslied. Ik luisterde. Knikkend, glimlachend, me afvragend wanneer haar stem zo veranderd was.

Halverwege de wandeling naar de auto wilde ik haar naam zeggen, gewoon om haar even stil te krijgen, om haar aan te kijken. En ik twijfelde. Niet omdat ik haar naam vergeten was — nog net niet — maar omdat ik ineens niet meer wist of haar oude koosnaam nog wel kon. “Liefje,” zei ik dan toch. En ze keek me aan. Kort. Glimlachend. Alles was goed.

En daar, op dat parkeerterrein, in die zwoele zomerlucht, viel het me plots op.

Mijn kleindochter, die ooit nog in mijn armen sliep met een speen in haar mond, was nu een aankomende tiener die feestjes bezoekt, zich opmaakt en haar eigen wereld vormt.

En ik? Ik ben niet langer alleen de vader van haar ouders. Ik ben een grootvader in haar nieuwe leven, een randfiguur die nu en dan wordt opgeroepen voor een belangrijke bijrol.

Zij trekt haar wereld open. Ik sta aan de zijlijn, kijk toe, en probeer haar gezicht te blijven herkennen.

Plots word je niet oud. Je bént het.