
Er zijn van die dagen waarop je niet weet wie er in je hoofd woont. Je stapt uit bed met het gevoel: dit klopt niet. Alsof iemand anders je pyjama heeft aangetrokken. Alsof de baas van vandaag zich verschanst heeft achter je oogleden, maar geen visitekaartje heeft achtergelaten.
En je zou het nochtans graag simpel houden: een beetje triest zijn op dinsdag, een grapje op vrijdag, en op zondag een blogje over vroeger — toen alles nog naar rijstpap, stoofpot en leven rook.
Maar zo werkt het dus niet meer. Niet met dit lijf. Niet met deze hersenpan. En al helemaal niet met dat peloton pillen dat dagelijks paradeert door mijn bloedbaan.
Soms ben je stil vanbinnen. Dan zit je aan het raam en lijkt de wereld even op pauze te staan. Zinnen komen dan als dauw — licht, voorzichtig, bijna fluisterend. Over sterren die vallen. Over handen die je vasthield, of misschien maar dacht vast te houden. Over warmte die verdwijnt nog voor je haar een naam kunt geven.
Dan schrijf je die zinnen op, omdat je bang bent dat ze anders oplossen.
Niet omdat ze belangrijk zijn, niet omdat je een schrijver bent, althans je maakt dat jezelf toch wijs, maar omdat je anders helemaal niet weet wat je voelt. En dat is misschien nog erger.
En de dag erna? Dan dondert er een tank uit je klieren. Dan tik je een knotsgek verslag over prostaatloges, bestralingseskadrons en guerrilla-acties in de onderbuik. Dan gooi je alles open: ironie, satire, een shot zelfspot rechtstreeks in de ader. Mr willy in gevechtsmodus. Frontaal.
Je weet dat het de medicijnen zijn. Die hele chemische stoet die elke ochtend je hoofd binnenmarcheert alsof het de tourbus van Cirque du Soleil is. Hormonen, prednison, abiraterone, en nog wat vrolijke bijrijders.
Maar diep vanbinnen, in de ruimte waar je twijfels hun schoenen uitdoen, vraag je je af: is dit nog bijwerking? Of ben ik op weg naar iets wat ik liever geen naam geef?
Soms denk ik: ik lijk wel bipolair. Niet officieel. Niet medisch. Gewoon — zoals het voelt.
Dat je de ene dag niet op jezelf lijkt, en de andere dag ook niet.
Je probeert jezelf bijeen te houden. Met woorden als paperclips. Met structuren als elastiekjes. Met kleine rituelen die doen alsof alles nog klopt.
En soms lukt dat. Heel even. Tot je weer zo’n dag hebt waarop alles in je hoofd kraakt en je twijfelt of je ooit nog stevig op je sokken zal staan.
Misschien herken je dat. Misschien ook niet. Dat maakt niet uit.
Ik weet gewoon dat het helpt om het op te schrijven.
Niet mooi. Niet perfect. Maar wel echt.
Vandaag is het een poëzieblog.
Morgen misschien een gevechtsverslag.
Of gewoon niks.
Maar zolang ik nog weet hoe een zin begint, ben ik er nog.