
Soms hangt je hele toekomst af van de bril waarmee men kijkt. En soms besef je pas maanden later dat men jou met de verkeerde glazen heeft bekeken.
In mei 2020 kreeg ik de diagnose: prostaatkanker, Gleason 9. Niet de mildste dus. Maar op de botscan en de CT-scan was geen enkele uitzaaiing te vinden.
“U heeft geluk,” zei men. “We zijn er op tijd bij.”
En wij geloofden dat. Natuurlijk geloofden we dat. Hoop is een bedrieglijke schoonheid: ze zingt zacht, belooft genezing, en laat je geloven dat het allemaal nog goedkomt, zolang je je behandelingen maar ondergaat. De statistieken waren geruststellend: vijfjaarsoverleving bijna gegarandeerd.
Maar vijf maanden later kregen we een andere waarheid te horen.
Want intussen was er een betere bril op de markt gekomen: de PSMA PET-scan. En omdat mijn PSA bleef stijgen, werd ik opnieuw bekeken — letterlijk. En toen zag men ze wél: uitzaaiingen. Geen oplichtend kerstdecor, maar wel voldoende stipjes om het kerstgevoel definitief te verpesten.
En allicht zaten die er van bij het begin. Alleen zagen ze het toen niet.
Nou, zeg dat dan.
Zeg dan niet: “Er zijn geen uitzaaiingen,” maar: “Met de technieken die we nu hebben, zien we er geen.”
Zeg dan niet: “U valt in de gunstige categorie,” maar: “Dat hopen we, maar zeker weten doen we het niet.”
Zeg dan niet: “Vijf jaar overleving is bijna honderd procent,” als je vijf maanden later moet zeggen: “Dat percentage halveert wel, nu we het anders bekijken.”
Want het is niet mijn ziekte die was veranderd. Ik was niet verslechterd. Ik was alleen anders benoemd. Zoals je een kamerplant plots een ander etiket geeft omdat je eindelijk doorhebt dat het geen ficus is, maar een giftige klimplant met een duister verleden.
En daar worstel ik nog altijd mee. Niet met de dokters, die deden hun best. Niet met de wetenschap, die vooruitgaat — en gelukkig maar. Maar wel met de willekeur van het moment.
Eerst hoor je bij de gelukkigen. En dan, pats, word je gedegradeerd. Je moet je kampement opbreken en verhuizen naar de andere kant — naar het kamp van de uitgezaaiden. Daar waar niemand genezing belooft, maar waar men alleen probeert wat tijd te rekken.
Had ik zes maanden later mijn diagnose gekregen, dan had niemand ons een sprookje verteld. Dan hadden we — Mevr willy en ik — van bij het begin geweten waar we aan toe waren. En dat had de verwerking een stuk eenvoudiger gemaakt.
Als je weet waar je staat. Als je geen vals verhaal hoeft los te laten.
En ja, dat blijft wringen. Vooral bij Mevr willy, die het nog steeds niet loslaat. Die nooit heeft kunnen aanvaarden dat we ons zo hebben vergist in die eerste maanden.
Ik lig er intussen niet meer wakker van — althans niet zoals vroeger. Maar af en toe, als ik haar zie zoeken naar rechtvaardigheid in een wereld die die niet kent, komt het toch weer naar boven.
De woede. Het ongeloof. En het besef:
het enige wat veranderde, was de bril.
Maar goed.
Ik ben er nog.
Ik adem nog.
En ik schrijf.
Misschien is dat voorlopig genoeg.