Flapdrol

Gepubliceerd op 29 juni 2025 om 06:19

Flapdrol
– een natuurkundige verkenning van het menselijk onvermogen bij kanker –

Etymologen — mensen die zich vrijwillig opsluiten in muffe boekjes en vergeelde taaltabellen — zijn het niet helemaal eens over de herkomst van woorden als ‘papzak’, ‘sukkel’ en ‘lulhannes’. Ook bij 'flapdrol' tasten ze in het duister. Sommigen beweren dat het iets te maken heeft met een drol die uit een flap valt, wat beelden oproept die ik hier liever niet verder visualiseer. Anderen denken dat ‘flap’ verwijst naar het geluid van een klepperende mond en ‘drol’ gewoon... tja, drol. Onzin dus — maar dan met het volste zelfvertrouwen uitgesproken.

Hoe dan ook: ik weet niet wie het woord heeft uitgevonden, maar ik weet wél dat die persoon een standbeeld verdient. Flapdrol. Zelden een woord gehoord dat zó perfect het midden houdt tussen jolige milde spot en diepe minachting. Geen scheldwoord waar je van moet blozen, geen verwensing die naar bloed smaakt. Een flapdrol is gewoon een dwaas, een stumper, een goedbedoelende imbeciel met de charme van een bedorven croissant.  Een tragikomische figuur die er altijd in slaagt het verkeerde te zeggen op het juiste moment.

En daarmee zijn we precies bij het type mens dat je als kankerlijer verrassend vaak tegenkomt.

Want geloof me vrij: je verzamelt die dingen als schelpjes op het strand. Ze kruipen uit alle hoeken en druppelen je leven binnen met opgetrokken wenkbrauwen, bezorgde blikken en verbazend onhandige uitspraken.

De medische flapdrol is een klassieker. Hij zit in een te witte jas, kijkt naar zijn scherm alsof hij rechtstreeks in je binnenste gluurt, en zegt achteloos: “We hebben iets gevonden, maar dat kan van alles zijn.” Waarna je met een troosteloze bijsluiter in je hand en een knoop in je maag ter grootte van een tennisbal naar huis mag.

Dan heb je de collega-flapdrol. Zoals de collega's van Clemence. Die zich op de teamdag plots naast je nestelen met een glas mocktail in de hand. Die zeggen dat ze  het zo erg vinden voor je, maar intussen wel verwachten dat je gewoon je werk blijft doen, glimlachend en zonder gemor. Je bent ziek, ja — maar vooral lastig, als je het waagt daar iets van te laten merken.

De spirituele flapdrol is zeldzamer, maar luider. Hij draagt belletjes aan zijn sandalen en begint over “toxische energie” en “zielsmissies”, terwijl jij gewoon probeert je volgende plas op tijd te halen zonder gênant incident. Hij raadt kurkuma aan. Of geitenkaasthee met bergkristalextract.

En dan is er nog de moeder der flapdrollen: de Goedbedoelende Vriend. Die zegt dingen als: “Je moet positief blijven denken.” Of: “Mijn grootmoeder had net hetzelfde, en die leeft nog.” Waarbij je dan mag gissen of dat een compliment is, of een subtiele aanwijzing dat je je aanstelt.

Ook niet te vergeten: de Stilzwijgende Flapdrol. De vriend die plots verdwijnt, alsof je een ziekte hebt opgelopen waarmee je vriendschap overdraagbaar is geworden. Je berichten blijven gelezen maar onbeantwoord. Je ziet nog net zijn schaduw als hij wegrent. En misschien is dat wel het pijnlijkst: geen woorden kunnen meer steken dan geen woorden.

Begrijp me niet verkeerd. Het zijn geen slechteriken. Ze bedoelen het goed — zoals een kat die een dode muis op je bed legt. Lief, maar verontrustend. En toch blijven het flapdrollen.

En dus glimlach je. Je knikt. Je zegt “Dank je,” terwijl je inwendig een bingoformulier afvinkt:
“Heb je al baat gehad bij kurkuma?” Check.
“Je ziet er goed uit, je straalt.” Dubbelcheck.
“Zou het niet psychisch zijn?” Bingo.

Maar dan, heel soms, is er eentje die gewoon zwijgt. Die je hand vasthoudt, of een cappuccino voor je neus zet zonder uitleg. Die niet schrikt van je kaalheid, je stomazak of je huilbui. Geen flapdrol.

Maar een mens.

En geloof me: na al die anderen herken je dat verschil met je ogen dicht.