De goede oude tijd : TV

Gepubliceerd op 7 september 2025 om 09:40

op 31.10.1953 zond de BRT haar eerste programma uit: de huwelijkplechtigheid van prinses Joséphine-Charlotte van België met groothertog Jean van Luxemburg. Bewust herinner ik me dat niet, ik was toen juist 2 maanden oud.
De eerste TV in huis kwam een paar jaar later, een afdankertje van mijn grootvader. Ik zal toen een jaar of 5 geweest zijn. 

Het had iets magisch. Iets eerbiedwaardigs zelfs. Je ging ervoor zitten, letterlijk én figuurlijk. Televisie kijken was een gebeurtenis. Niemand zapte, want zappen bestond niet. Je keek gewoon naar wat er was, en je was dankbaar dát er iets was.

Dat iets noemde men televisie: een houten kast met een schermpje zo groot als een boterham, en een geluid dat klonk alsof het uit een jampot kwam. Mijn kleinkinderen geloven het niet als ik het zeg, maar zo’n toestel was geen machine, het was een muziekinstrument. Je moest het stemmen, bijregelen, soms zelfs dreigen. Kijken was geen passief tijdverdrijf, het was een ambacht.

Onze eerste televisie had meer draaiknoppen dan programma's.. Voor je überhaupt beeld had, moest je al vijf manuele ingrepen doen. En dan nog was het niet zeker of je de acteur in beeld kreeg, of enkel zijn linkeroor en een decorplant.

Alles begon met de aan-uitknop. Die zat meestal in het midden en moest je induwen met de kracht van een kolenstoker. Hij maakte een klak die tot in de kelder doordreunde en waar elke hedendaagse smartphone spontaan van zou crashen. Daarna volgde een flits, een gezoem, een witte stip in het midden, en héél langzaam een mistig beeld, alsof de televisie eerst een kater moest uitzweten voor hij begon te werken.

En dan begon de strijd met de knoppen. Eerst de helderheid: draaide je te weinig, dan leek het alsof de acteurs zich in een mistige kelder bevonden; draaide je te veel, dan zat je te kijken naar een kosmische flitsstorm waarin iedereen was opgelost in licht, alsof God zelf het journaal presenteerde. Naast helderheid zat contrast: subtiel bijstellen was onmogelijk, je ging altijd te ver. Het beeld veranderde van grauw grijs naar hard zwart-wit, en zelfs de kat kreeg plots de uitstraling van een gangster.

Daarna kwam de horizontale afregeling, mijn persoonlijke vijand. Het beeld schoof traag weg alsof de hele studio op een loopband stond. Je draaide, het verschoof. Je draaide terug, het stopte. En nét toen je dacht dat het stil bleef staan, begon het weer. Sommige avonden zag ik het hoofd van Jan Decleir pas tien minuten na zijn lichaam verschijnen. En dan was er de verticale synchronisatie: als die verkeerd stond, rolde het beeld van boven naar onder als een pannenkoek die maar bleef ontsnappen uit de pan.

Tot slot had je nog de fijn-afstemming. Dat was de sadistische knop. Je dacht: het beeld is goed, ik ga dat nog fijntunen. En wat deed hij? Hij maakte alles erger. De zender verdween in ruis, de klank ging van Wagner naar walvisgeluiden, en iemand moest naar het dak om de antenne opnieuw richting Hilversum te draaien.

En als al dat gedraai en gevloek niet hielp, restte er nog één ultieme techniek: een ferme mep tegen de zijkant van het toestel. Een pedagogische tik. Soms sprong het beeld dan wonderbaarlijk weer stil, alsof de televisie schrok en dacht: “Oei, ik zal me haasten voor het erger wordt.” Soms ook niet, maar het luchtte in elk geval op.

Had je geluk, dan verscheen er na dat hele gehannes een omroepster in beeld. Met een kapsel dat drie bussen haarlak had gekost en een dictie die je vanzelf rechtop deed zitten. Ze keek je aan, glimlachte en zei plechtig: “Goedenavond, dames en heren.” En dán begon het programma. Had je pech, dan stond er een testbeeld met een piep die rechtstreeks je ruggengraat binnendrong, of verscheen er halverwege de film plots dat bordje: “FILM GEBROKEN – Onze excuses.” Heel Vlaanderen zuchtte dan in koor, pakte een koek en wachtte geduldig tot de pellicule met plakband weer aan elkaar was gezet.

Dat klinkt misschien als miserie, maar het had iets warms. Televisie was een ritueel van samen bijregelen, wachten, meppen en vloeken, en dat gaf een soort verbondenheid. Je toestel kende jou niet, maar jij kende het toestel. En als het beeld eindelijk scherp stond, voelde dat als een kleine overwinning op de chaos.

Vandaag is alles anders. Eén klik, boem: Netflix. Honderden zenders, duizenden opties, en ik zap alsof ik op zoek ben naar mezelf in pixels. Mijn televisie is slimmer dan ikzelf, ze herkent mijn stem, voorspelt mijn voorkeuren en schuift me suggesties onder de neus waar ik nooit om heb gevraagd. Maar ze kent mijn ziel niet.

En nou dacht ik zo: misschien moet ik zelf ook weer zo’n opwarmknop krijgen. Eerst zacht zoemen, dan langzaam beeld, en pas na drie minuten echt aanspreekbaar.

Daar zou Mevr willy ook rustiger van worden.