Vijf Jaar

Gepubliceerd op 19 juli 2025 om 06:54

Ze zeggen soms dat kanker je leert leven in het moment. Dat je dankbaar moet zijn voor elke dag, elke ademhaling, elk koekje bij de koffie. En ik wil dat best geloven hoor, op dagen dat mijn lijf meewerkt en ik niet drie keer naar boven moet strompelen omdat ik wéér vergeten ben waarom ik daarstraks naar boven moest.

Maar weet je, ik droom. Nog altijd. Meer dan vroeger zelfs. Niet groots en meeslepend. Geen wereldreizen, geen bucketlist. Mijn dromen zijn kleiner geworden, maar ook hardnekkiger.
Ik droom dat ik het nog vijf jaar uithoud. Dat mijn lijf, met al zijn gebreken, nog even standhoudt tegen die uitgezaaide etterbak van een kanker. Want ook al kan ik die kankercellen niet verslaan — met een dagelijkse portie pillen, bestralingen en koppigheid lukt het me voorlopig wél om ze tegen te houden. Het gevecht is niet gestreden, maar ik sta nog recht.
Voorlopig wint de kanker niet.

Vijf jaar — niet eeuwig, niet onmogelijk. Vijf haalbare, doorleefbare jaren. Want ik bén er nog altijd, ik ben geen wrak, ik loop nog, jog zelfs nog een beetje, ik denk nog, ik schrijf nog. En meestal weet ik zelfs nog waar mijn sleutels liggen.
Vijf jaar. Omdat er daar, in de verte, iets op me wacht. Niet iets glanzends of magisch, maar gewoon: de medische vooruitgang.

Ze zijn ermee bezig, hoor. Ik lees, ik luister, ik volg het. Nieuwe therapieën, gerichtere behandelingen, betere scans, slimmere combinaties. Nieuwe studies: vandaag nog enkel voor wie geen uitweg meer heeft, maar morgen misschien al voor mensen zoals ik. Mensen die, misschien, nog nét op tijd zijn.

Dus ja, ik fantaseer.
Dat ik binnen vijf jaar bij de oncoloog zit en hij zegt: “Goed nieuws, meneer, we hebben iets nieuws voor u.”
En dat ik dan niet meer naar huis hoef met pillen die me uitputten, maar met iets dat werkt. Iets dat de kanker niet wegjaagt, maar insnoert. Wegdrukt. Stilhoudt.
En wie weet, misschien krijg ik dan nog eens vijf jaar. Niet meer zoals vroeger, maar goed genoeg.

Goed genoeg om nog eens met Mevr willy weg te gaan. Zonder rollator.
Goed genoeg om mijn achterkleinkind in de ogen te kijken, ook al zal die nooit weten wie ik ooit was.
Goed genoeg om op een dag te sterven aan ouderdom, en niet aan cellen die vergaten wanneer ze moesten stoppen met delen.

Ik weet dat het geen zekerheid is. Ik weet dat hoop niets oplost.
Maar hoop is wel wat me overeind houdt, meer nog dan fysiotherapie of calciumtabletten.
Hoop is de reden dat ik nog elke ochtend opsta, ook al kraakt mijn rug en lijken mijn voeten in beton gegoten.

Want stel, hé — stel nu eens dat het lukt.
Stel dat ik die vijf jaar haal. Dat ik dan net lang genoeg leef om de volgende golf mee te pakken.
Stel dat ik dan binnenrol in het tijdperk waarin prostaatkanker geen doodvonnis meer is, maar gewoon een dossier in je medisch paspoort.
Stel dat ik dan nog een beetje mag blijven. Nog niet voorgoed, maar toch net lang genoeg.

Nou, zal ik niet roepen dat ik gewonnen heb.
Nee, zal ik gewoon zwijgen. En zitten. En kijken. Naar alles wat nog mag komen.
Zachtjes. Zonder haast.

En misschien, heel misschien, zal ik dan niet meer moeten bloggen.
Omdat ik dan gewoon aan het leven ben.