De laatste Lente

Gepubliceerd op 22 augustus 2025 om 06:59

Er was een tijd dat ik gewoon door de lentes liep, zonder erover na te denken. Ze waren mooi, zeker, maar ik zag ze niet echt. Want er kwamen altijd nieuwe aan, als treinen die netjes bleven binnenrijden, uur na uur. Je stapte gewoon in de volgende, zonder op de klok te kijken.

Pas later, wanneer de jaren zich opstapelen en de rails begint te roesten, merk je hoe achteloos je ooit door die seizoenen bent gegaan. Hoeveel bloesems je hebt zien vallen zonder te beseffen dat het kleine mirakels waren. Hoe vaak je in april het gras rook en dacht: ach, volgend jaar ruikt het net zo.

Nu kijk ik terug, en ik zie ze allemaal staan, die oude lentes.

De lentes van mijn jeugd, bij mijn grootouders, waar het gras tot aan mijn knieën kwam en de bomen groter leken dan de wereld zelf. Waar ik op blote voeten liep over nat mos en dacht dat tijd iets was voor volwassenen.

De lentes met Mevr willy, toen we met ons grijze campertje door Europa zwierven. Ochtenden waarop we wakker werden in een dal dat naar tijm en warme stenen rook, in een stilte die zo groot was dat ze ons leek te beschermen. In die dagen geloofden we nog dat het altijd zo zou blijven: wij tweeën, en een horizon die geen eind kende.

De lentes met kinderen en kleinkinderen. Kleine knieën vol modder, vlinders in de lucht en ik, lui in een stoel, die dacht dat geluk iets vanzelfsprekends was. Pas veel later besef je dat je in zo’n moment eigenlijk in de palm van het leven zit, en dat het je zomaar uit de hand kan vallen.

Nu is er kanker. Hij zit er, hij knabbelt, maar voorlopig houdt hij zich koest. En zolang hij rustig blijft, leef ik. Plant ik een struik. Maak ik plannen die misschien nooit uitkomen. Ik lach met iets doms dat Mevr willy zegt, en heel even voelt het alsof het allemaal nog ver weg is. Alsof er nog een hele rij lentes voor de deur staat.

Dus ja, ik leef. Binnen de grenzen van wat nog kan.

Maar dat geluk is broos. Het ligt als een dun laagje op het water, en één golfje volstaat om het te breken. Een achteloze opmerking. Een bericht op het forum dat slecht nieuws brengt. Een scan die niet helemaal is wat ik had gehoopt. Of gewoon een pijntje links of rechts dat er gisteren nog niet was. En plots slaat het om. Alsof iemand in je hoofd een schakelaar omzet en de hele molen in één klap op volle toeren laat draaien.

Dan is het daar, die stem in mijn hoofd: Wat als dit de laatste lente is?

En dan wordt alles anders. Want hoe ga je dat doen, je laatste lente? Ga je zacht kunnen loslaten? Of ga je, zoals ik vermoed, krampachtig het gras vastgrijpen, met je nagels in de aarde, omdat je nog niet klaar bent?

Het is een strijd waarvan ik niet weet of ik hem winnen wil. Want vechten doe je uit koppigheid, maar loslaten doe je uit wijsheid. Misschien moet je van allebei een beetje hebben. Stampen en vloeken, en tegelijk proberen zacht te worden. Zoals dat ene madeliefje dat blijft staan, koppig en klein, maar wel recht in het zonlicht.

Soms denk ik: ik wil net zo eindigen. Koppig, maar nog even in de zon.

En intussen kijk ik. Naar het gras, naar Mevr willy die een kopje breekt in de keuken en er zelf van schrikt, naar hoe gewoon alles vandaag nog kan zijn. Ik adem. Ik leef.

Maar ergens, diep in mij, tikt een klok die ik niet kan stilzetten.
En hoe vaak ik mezelf ook wijsmaak dat ik nog tijd heb, hoor ik dat tikken harder worden zodra de stilte valt. Dan komt er een beeld dat ik niet weg krijg: dat er een lente komt die de laatste zal zijn. Geen uitbundige bloemen meer, geen madeliefjes die nog een zonnestraal naar me optillen. Alleen het weten dat er niets meer te halen valt.

En ik vraag me af: zal ik dan nog rustig kunnen kijken? Nog één keer die lucht opsnuiven en zeggen: het is goed zo? Of word ik die man die met zijn nagels in de aarde klauwt, die zich vastbijt aan elk grassprietje omdat hij niet kan loslaten?

Ik weet het niet. En precies dat niet-weten is het ergste.

Het besef dat ik ooit, misschien eerder dan ik wil, moet kijken naar een wereld die verder draait zonder mij. En ik bid dat ik de moed vind om mijn ogen open te houden tot het einde. Maar als ik eerlijk ben, vrees ik dat ik vooral zal schreeuwen van binnen. Schreeuwen om nog één dag, nog één lente, nog één kans om te vergeten dat alles eindig is.

Misschien is dat de laatste lente: niet zacht, niet vredig, maar met het hart in een kramp.