Een kaarsje dat blijft branden

Gepubliceerd op 24 november 2025 om 06:34

Een poging om grip te krijgen op een oorlog die nooit gewonnen wordt, maar waarin elke dag respijt een onverwachte wapenstilstand is.

 

Stel dat ik in 2030 nog zou leven en stel dat ik nog helder genoeg zou zijn om een blog te schrijven zonder dat het chemobrein er halve puzzels van maakt — dan vraag ik me af hoe dat zou voelen. Dat lijf kraakt nu al bij momenten als een oude deur in een tochtige gang, en dat hoofd doet soms dingen waarvan ik me afvraag of dat nog van mij is of van de medicatie. Laat staan wat er binnen vijf jaar overblijft van een brein dat nu al kleine omwegen maakt om simpele woorden te vinden.

Maar toch  probeer ik me voor te stellen hoe het zou zijn om dan, in dat verre 2030, achter mijn scherm te zitten en op mijn gemak terug te blikken. Niet groots, niet heroïsch, gewoon zoals altijd: wat mijmerend, een beetje twijfelend, met een druppel humor om het draaglijk te houden. En ik weet niet of het me dan nog zou lukken — fysiek, mentaal, qua concentratie. Maar áls het zou lukken, als mijn kop en mijn vingers me dan nog één keer zouden toelaten om het verleden te bekijken zoals ik nu het heden bekijk, dan zou die terugblik er misschien ongeveer zo uitzien als volgt.

Terugblik uit 2030

We zijn vijf jaar verder en kijk: ik leef nog. Dat blijft iets onwezenlijks. In 2025 had ik mezelf al half afgeschreven, niet dramatisch, maar met dezelfde berusting waarmee je naar een oude camper kijkt waarvan de koppeling al jaren slipt: je weet dat hij het ooit begeeft, je weet alleen niet op welke helling.

Maar toch brandt er nog steeds een klein kaarsje — een aarzelend vlammetje dat zich niet laat doven, hoe vaak ik ook naar het ziekenhuis ben gereden met het gevoel dat dit nu misschien de laatste rit was.

Ik herinner me nog levendig het beruchte Trump-vredesakkoord van dat jaar. Trump zwaaide ermee alsof hij zojuist het garantiebewijs van een broodrooster had ondertekend, Poetin keek triomfantelijk als een kater die net een kanarie heeft verorberd, en Zelensky stond erbij met de blik van iemand die zonder verdoving een darmonderzoek heeft overleefd.
En terwijl zij daar stonden te poseren bij wat een einde aan het conflict moest voorstellen, voelde het voor mij aan alsof er opnieuw iemand op een wereldkaart met duim en wijsvinger een denkbeeldige frontlijn verlegde — een lijn die nooit verdwijnt, alleen verplaatst.

Men riep opgelucht: “Vrede!” Maar de echte vrede kwam er niet. Net zoals bij mijn kanker telkens een “doorbraak” werd aangekondigd — een wondermiddel dat al onderweg was maar nooit echt aankwam. Het bleven halve akkoorden, halve pillen, halve beloftes. In beide oorlogen was het vooral de tijd die we wonnen, niet de overwinning zelf.

En als ik nu terugkijk, zie ik hoe wankel mijn eigen staakt-het-vuren is geweest. Ik heb behandelingen gehad waarvan ik dacht: dit is het begin van het einde. Maar ze gaven me telkens net genoeg ademruimte om nog kaarsjes te branden in Banneux, nog kleine uitstapjes te maken met Mevr willy, en nog blogs te schrijven voor mensen die ik nooit ontmoet heb maar die toch voelen als een soort familie.

En ik denk dat dat mijn persoonlijke vredesakkoord is: leven op geleende tijd, weten dat het front nooit ver weg is, en toch elke ochtend opstaan alsof de vijand vandaag misschien eens niet schiet.

En weet je wat? Misschien is dat precies wat een mens gaande houdt: het idee dat er ergens vrede bestaat, of een geneesmiddel, of een onverwachte wending die het tij nog even doet keren — ook al is het maar voor één seizoen. Illusies zijn soms de laatste stukjes brandhout waarop een mens warm kan blijven.

En als ik straks toch de pijp uitga, dan hoop ik dat ze van mij zullen zeggen dat ik langer gebrand heb dan verwacht. Niet omdat ik uitzonderlijk was, maar omdat dat kleine kaarsje koppig bleef schitteren, zelfs wanneer de wind al koude plannen had.
Misschien is dat genoeg.
Misschien is dat alles wat een soldaat op het einde nog kan vragen.