Het is vreemd
hoe angst geen bezoeker is
maar een bewoner,
iemand die zonder kloppen
uit de kelder van je ribben
omhoog kruipt
en je hart aanraakt
met een kalme vinger
die te veel weet.
Het is vreemd
hoe je lichaam je verraadt
nog vóór je gedachten dat doen.
Hoe je vingers beven,
hoe je huid verkilt,
hoe je maag krimpt.
Je ademt,
maar het voelt als lenen.
Het is vreemd
hoe de wereld rondom je
haar vorm behoudt
terwijl de jouwe oplost.
Stoelen blijven stoelen,
muren blijven muren,
maar jij kijkt toe
naar je eigen leven
als naar een vreemde.
Het is vreemd
hoe de stilte na zo’n woord
niet leeg is,
maar dik.
Een stilte met gewicht,
een stilte die dichter voelt.
Een stilte waarin je hartslag
harder klinkt
dan het woord kanker
dat alles veranderde.
Het is vreemd
hoe zelfs joggen verandert.
Je loopt niet langer
om te vergeten,
maar om te voelen
of je lichaam
nog meewerkt.
Elke stap een vraag:
ben ik er nog?
Elke landing een antwoord:
ja — voorlopig toch.
Het is vreemd
hoe liefde je raakt
waar angst al woont.
Het lachen van je dochters
breekt je open,
verlicht,
verwondt,
herinnert je
aan alles wat blijft
en alles
wat wankelt.
Het is vreemd
hoe nachten zich rekken
zodra je bang bent.
Niet door uren,
maar door gedachten
die terugkomen
zoals golven
die weigeren te stoppen.
Je zoekt naar uitgangen
die niet bestaan.
Het is vreemd
hoe scherp je ziet
nu het leven trager valt.
Een trillende hand,
stof in zonlicht,
de rand van een tafel.
Alles wordt preciezer,
waardevoller,
zachter
en pijnlijker tegelijk.
Het is vreemd
die nieuwe ogen
die niet gekozen zijn,
maar gekregen.
Je haat ze.
En toch
bidt iets in jou
dat ze blijven,
want wie met angst
heeft leren kijken
heeft ook de waarheid
leren zien —
en geen van beide
wil je nog verliezen.