
Nog een maand en dan is het vijftig jaar geleden.
Bijna vijftig jaar terug, dat we samen in ons eerste bed lagen te dromen over later. Hoe het huis eruit zou zien dat we ooit zouden kopen, welke reizen we zouden maken, hoe groot ons geluk wel niet zou worden. We geloofden dat de tijd traag zou lopen, dat er altijd genoeg dagen zouden zijn om lief te hebben, te lachen en te dromen.
En toch — een halve eeuw later lijkt het alsof die tijd door onze vingers is geglipt. We delen nog altijd hetzelfde dak, dezelfde tafel, hetzelfde bed, maar alles draagt de sporen van de jaren. Wat ooit bruisend en nieuw was, is vertrouwd geworden, rustiger, soms ook wat stroever.
Want ook de liefde is veranderd. Liefde is geen standbeeld dat onveranderd rechtop blijft staan, maar een oude boom die met ons is meegegroeid. In de lente droeg hij bloesems, in de zomer schonk hij schaduw en vogelnesten, maar nu, zoveel jaren later, staat er vooral een knoestige stam. Er hangen nog wel wat bladeren, maar de wind waait er vaker doorheen dan dat er warmte in schuilt. Vroeger kuste je de grond waar de ander liep, nu is het hooguit een glimlach van op afstand. En bukken om haar schoenen te strikken? Vergeet het maar, je zou er niet meer recht geraken.
Ziekte doet daar nog een schep bovenop. Ik ben half patiënt, Mevr willy half mantelzorger, maar tegelijk draagt zij een lijf dat kraakt en piept als ons campertje op een steile helling. Twee noodlijdenden bij elkaar, dat geeft geen vuurwerk. Cupido heeft zijn pijlen opgeborgen en zijn boog verkocht op de rommelmarkt. Wat vroeger vonken gaf, is nu vaak niet meer dan een rookpluimpje — en dat blaas je zelf nog uit, omdat je moe bent, of omdat je hoofd weer eens vol zorgen zit.
En toch. Er blijven die kruimels die je overeind houden. Een cappuccino die samen beter smaakt dan alleen. Een wandelingetje, al is het meer strompelen dan stappen. Een lach om iets flauws op tv. Kleine restjes van vroeger, waar je je aan vastklampt als aan de laatste koekjes in de trommel.
Maar er knaagt ook iets. Iets wat je niet kunt of niet durft te benoemen. Een leegte waar ooit warmte zat. En soms vraag je je af of dat door haar komt, door jou, of door die mallemolen in je hoofd die kanker heet. Hij sloopt niet alleen je lijf, maar ook je humeur. Je lontje wordt korter, je geduld dunner, je blik donkerder. Er zijn dagen dat je jezelf niet meer herkent, en haar ook niet helemaal.
Misschien is dit wat liefde wordt als ze oud wordt. Geen vuurwerk meer, maar een fluistering. Soms hees, soms breekbaar. Geen passie, maar een koppige trouw die blijft staan omdat je elkaar niet los wilt laten. Het is niet de liefde van vroeger, het is een andere liefde. Stillere. Taaier. Soms ook loodzwaar.
Het is als ons oude campertje. Hij kraakt, hij piept, en elke rit denk je: “dit is de laatste keer.” Maar toch stap je erin, keer op keer. We hebben er heuvels mee bedwongen, platte banden vervloekt, regen en tegenwind getrotseerd. Zoals in ons leven waren er ritten die loodzwaar voelden, momenten waarop je dacht: nu houden we het niet meer vol. En toch reden we verder, samen, tot we weer thuis waren.
Omdat het, hoe je het ook draait of keert, nog altijd óns campertje is.